19312 |
angst |
angst:
angs (Q019p Beek, ...
Q019p Beek),
schrik:
schrik (Q019p Beek)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (Q019p Beek),
sieranker:
sēraŋkǝr (Q019p Beek)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
antwoorde (Q019p Beek)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
apəl (Q019p Beek)
|
I-7
|
33494 |
appelboom |
appelbomen (mv.):
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbeum (mv) (Q019p Beek)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
24937 |
arduin, hardsteen |
blauwe steen:
blauwe sjtein (Q019p Beek),
naamse steen:
naamse sjtein (Q019p Beek)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q019p Beek)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
18239 |
armband |
armband:
erm band (Q019p Beek)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23355 |
armenbanken |
vrije plaatsen:
vrie plaatsen (Q019p Beek)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
hęrvǝl (Q019p Beek),
ɛrvǝl (Q019p Beek),
ɛrǝmvǫl (Q019p Beek)
|
De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4
|