e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q036p plaats=Nuth

Overzicht

Gevonden: 813
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steel van de zeis gewerf: gewerf (Nuth) De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.] I-3
steel van de zicht gewerf: gǝwɛrǝf (Nuth) Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ¬± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2] I-4
steenbalk draagbalk: draagbalk (Nuth) De zware balk die waterpas op de standerdnok rust en die de gehele molenkap draagt. Zie ook afb. 20. [N O, 42s; A 42A, 92; monogr.] II-3
steenkuip steenkuip: steenkuip (Nuth) De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.] II-3
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt veldbrandsteen: vɛltbrantštęjn (Nuth) Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.] II-1
steenzolder van de windmolen steenzolder: steenzolder (Nuth) De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.] II-3
stellingmolen galerijmolen: galerijmolen (Nuth) Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j] II-3
stempel stempel: stempel (Nuth) Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.] II-1
steun stijp: štip (Nuth) Het houten balkje dat de grote balk steunt. [N 57A, 4.5; N 57, 9 add.] II-2
stier duur: dȳr (Nuth) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11