e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bandschort met borststuk bandscholk: banjdsjolk (Neeritter), boezemscholk: boozem- sjòlk (Klimmen), boezemvoordoek: buzəmvərək (Sint-Truiden), būzəmvørək (Tongeren), borstscholk: borstsolək (Opglabbeek), cotonnade (fr.) scholk: kattenate-scholk (Hoensbroek), dragerschortsel: met banden over de schouders gedragen ä als in duits Träger  träjoržootsəl (Vaals), fantasievoordoek: fantasievərk (Mal), fantasievoorschoot: fantasivysxyt (Zelem), fantazievöschoeət (Kwaadmechelen), fantazivøsXuət (Kwaadmechelen), galgenscholk: galgescholluk (Geysteren), grote scholk: groetə šollək (Putbroek), groeətə sjollək (Eys), groite sjolk (Hulsberg), die gehele voorzijde bedekt  groeaote šjolk (Stevensweert), hartjesscholk: hertjesscholk (Venlo), hertjessjolk (Tegelen, ... ), helpen: hullepe (Maastricht), helpenboks: helpebóks (Kerkrade), helpenscholk: (hellepe)sjolk (Oost-Maarland), hellepe sjolk (Urmond), hellepesjollek (Panningen), helləpə sjollək (Eys), helpe schölk (Weert), helpe-sjolk (Klimmen), helpescholk (Amstenrade, ... ), helpesjolk (Hoensbroek, ... ), helpəscholək (Geleen), hullepe sjollek (Borgharen), héllepe sjôôlek (Mechelen), schort zonder mouwen met bretels over schouders  helpesjolk (Sittard), helpenschortsel: helpe-sjotsel (Bleijerheide), helpesjotsel (Kerkrade), hoge scholk: hawge sjolk (Susteren), hoege sjolk (Meijel), hoege sjolluk (Meijel), hoehge scholk (Meijel), hoeëge schölk (Boeket/Heisterstraat), hoeəgə sjollək (Meijel), hoge sjolk (Roggel), hoëge scholk (Venlo), hūyə šolək (Maaseik), hertjessjolk met schouderbanden met klein schouderstuk  hoeoge sjolk (Neeritter), hoge voorschoot: hoeəgə vöschoeət (Kwaadmechelen), huəgəvøsXuət (Kwaadmechelen), hoogtescholk: hooagtəscholək (Geleen), kleine voordoek: kleine veuring (Borgloon), lange scholk: lange sjolk (Reuver), laŋə šolək (Maaseik), lange voordoek: langəvŏrk (Tongeren), litsenscholk: litsesjólk (Haelen), schort met z.g. bretelstukken  bitsescholk (Maasbree), overkleed: oovərklieəd (Tessenderlo), ovərkli-jət (Tessenderlo), scholk: (helpe-)sjölk (Hoensbroek), schjolk (Heerlerheide, ... ), scholk (Beringen, ... ), schollek (Maastricht, ... ), scholluk (Nieuwenhagen, ... ), schōlk (Heerlen, ... ), schulluk (Weert), schólk (Sevenum, ... ), schölk (Boeket/Heisterstraat), sjolk (Borgharen, ... ), sjollek (Maastricht, ... ), sjolluk (Mesch), sjolək (Boorsem), sjŏlk (Stevensweert), sjzjòlək (Mechelen-aan-de-Maas), sjòlk (Klimmen, ... ), sjólk (Hoensbroek, ... ), sjólluk (Beek), sjölk (Baarlo, ... ), sjöllek (Einighausen), sXolk (Beringen), sXolək (Hamont, ... ), sXoͅlk (Achel), šolək (Rotem, ... ), šoͅlk (Eisden, ... ), šoͅlək (Bocholt, ... ), [sjollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]  sjollik (Bocholtz), scholk met helpen: schollek met helpe (Blerick), sjollek mĕĕt hellepe (Panningen), met schouderbanden  scholle mit helpe (Heerlerheide), schort met bandjes  šjolk miet helpe (Stevensweert), scholk met snoeren: sjolk mit sneur (Maasbracht), scholkje: schöllikske (Venlo), schommelaar: schommeleer (Beringen), sXoͅməlēr (Beringen), schortel: sjeutel (Val-Meer), sjotel (Eigenbilzen), schorteltje: sjeutelkə (Zichen-Zussen-Bolder), šoͅtəlkə (Rosmeer), schorts: sjóts (Kerkrade), schortsel: sjietsel (Waubach), sjotsel (Kerkrade, ... ), sjutsel (Kerkrade), verpleegstersscholk: verpleegsters scholk (Maastricht), voorbindseltje: veurbinselke (Eksel), voordoek: verek (Hoeselt), veureug (Diepenbeek), veͅreng (Kermt), viəreŋ (Hasselt), vīrəŋ (Hasselt), vjeering (Boekt/Heikant), vjeureug (Diepenbeek), vjeurk (Millen), vjērĕŋ (Boekt/Heikant), vork (Vliermaal), vurring (Boekt/Heikant), vörək (Velm), vøreŋ (Boekt/Heikant), vørək (Beverlo, ... ), vørəŋ (Borgloon), vø̄rək (Borlo), vø͂ͅrk (Romershoven), vəren (Wintershoven), vəreng (Linkhout), vəriŋ (Herk-de-Stad), vərək (Wintershoven), vərəŋ (Donk (bij Herk-de-Stad)), voordoek bet een platstuk: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  vèùrk bə ə plat stèùk (Opheers), voorrok: het oudere woord  vurrök (Beverlo), voorschoot: veuirschōējet (Sint-Truiden), veurschoewet (Beringen), vurschŏĕt (Boekt/Heikant), vöschoeət (Leopoldsburg), vöschowət (Lommel), vørsXŭt (Boekt/Heikant), vø̄rsXuwət (Beringen), vərsXuwət (Halen), vəsXuət (Beverlo, ... ), het nieuwere woord  vöschoewet (Beverlo), voorschort: vöschurt (Paal) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] || broek met bretels || schort met banden || schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3