32706 |
braakland bewerken |
belken:
[belken] (Q072p Beverst, ...
Q035p Brunssum,
Q116p Simpelveld,
Q020p Sittard,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg,
Q005p Zutendaal),
belkeren:
bęlkǝrǝ (P222p Opheers),
braakakkeren:
brǭk˱akǝrǝ (Q071p Diepenbeek),
braakland omdoen:
brǭkla.nt emdū.n (Q081a Heesveld-Eik),
braakploegen:
brǭk[ploegen] (L320b Kelpen, ...
L377p Maasbracht,
L326q Oler),
braken:
br ̇ǭkǝ (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
brãkǝ (Q002p Hasselt, ...
K353p Tessenderlo),
brō ̞ǝkǝ (Q211p Bocholtz, ...
Q204a Mechelen),
brǭkǝ (Q019p Beek, ...
Q193p Gronsveld,
L292p Heythuysen,
L372p Maaseik,
L332p Maasniel,
Q192p Margraten,
L265p Meijel,
L163a Milsbeek,
L321p Neeritter,
L433p Nieuwstadt,
L371p Ophoven,
L163p Ottersum,
Q098p Schimmert,
L192a Siebengewald,
Q020p Sittard,
L270p Tegelen,
Q097p Ulestraten,
L289p Weert),
brǭkǝn (L419p Elen),
brǭxǝ (Q263p Raeren),
de braak omdoen:
dǝ brā.k, omdō.n (L417p As, ...
L416p Opglabbeek),
dǝ brǭk˱ emdū.n (Q002a Godschei),
de braak omploegen:
dǝ brǭk˱ omplōgǝ (L418p Niel-bij-As),
de dries omvaren:
dǝn dris˲ emvǭ.rǝ (Q003p Genk),
de groes omdoen:
dǝ grūs˱ emdū.n (Q081a Heesveld-Eik, ...
Q082p Munsterbilzen),
driesploegen:
drēš[ploegen] (Q203a Reijmerstok),
dręi̯š[ploegen] (L434p Limbricht),
een plak regelen:
ęnǝ plak rēgǝlǝ (L246p Horst),
kreppelen:
krɛpǝlǝ (L248p Lottum),
loshouden:
ǫshhãldǝ (L209p Merselo),
ombeulderen:
ombø̄ldǝrǝ (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
puinen:
pø̜i̯nǝ (L292p Heythuysen, ...
L265b Kronenberg,
L248p Lottum),
reinmaken:
r ̇ęŋmā.xǝ (Q116p Simpelveld),
rossen:
rǫsǝ (L115p Mook
[(ploegen daarna tweemaal cultivateren en tweemaal eggen)]
),
ruw land omdoen:
rǭ. lã.nt˱ ømdū.n (Q001p Zonhoven),
ruw land omploegen:
rǭ. la.nt˱ ømplogǝ (L414p Houthalen),
schikken:
sxekǝ (L289p Weert),
stropen:
štrø̄.fǝ (Q116p Simpelveld),
voorkwaad akkeren:
vǝrkøę̄t˱ á.kǝrǝ (Q002p Hasselt),
wroetelen:
vrø̄tǝlǝ (Q014p Urmond),
zomervoren:
zomǝrvōrǝ (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L265b Kronenberg,
L248p Lottum,
L217p Meerlo,
L209p Merselo,
L115p Mook,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L210p Venray,
L214p Wanssum),
zomǝrvūǝrǝ (L192b Aijen),
zuivermaken:
zȳvǝrmãkǝ (Q191p Cadier)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|