32685 |
de ploeg verstellen |
(de balk) hoger / lager zetten:
hugǝr / ligǝr zętǝ (Q191p Cadier),
(de grindel) dieper / dreger zetten:
dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (L324p Baexem),
(de grindel) verschevelen:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L248p Lottum, ...
L266p Sevenum),
(de kam) verscheveien:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L248p Lottum),
(de ketting) stand geven:
sta.nt ˲gę̄vǝ (L248p Lottum),
(de kram(p)) herhangen:
hɛrhaŋǝ (Q101p Valkenburg),
(de kram(p)) omzetten:
ømzętǝ (Q191p Cadier),
(de ploeg) een schakel dieper zetten:
nǝ sxǭ ̞kǝl dipǝr zętǝ (Q002c Bokrijk),
(de ploeg) meer voor geven:
mi vǭr gē ̝ǝvǝ (Q191p Cadier),
(de ploeg) verschevelen:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L192b Aijen, ...
L215p Blitterswijck,
L247p Broekhuizen,
L164p Gennep,
L214a Geysteren,
L246p Horst,
L248p Lottum,
L217p Meerlo,
L209p Merselo,
L115p Mook,
L163p Ottersum,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L268p Velden,
L214p Wanssum),
(de ploeg) zetten:
zetǝ (L331p Swalmen),
zętǝ (Q192p Margraten, ...
Q117p Nieuwenhagen),
zętǝ(n) (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
(de ploegbalk) verzetten:
˲vǝrzętǝ (L115p Mook),
(de pulf) laten zakken:
lǭtǝ zákǝ (L209p Merselo),
(de pulf) naar de hoogt zetten:
nǫr dǝ hø̜xt ˲zę ̞tǝ (L209p Merselo),
(de pulf) verzetten:
˲vǝrzętǝ (L248p Lottum, ...
L115p Mook),
(de rol) aflaten:
āflǭtǝ (Q192p Margraten),
ǭflǭtǝ (Q194p Rijckholt),
(de rol) optrekken:
ǫptrękǝ (Q192p Margraten, ...
Q194p Rijckholt),
(de rooster) herzetten:
hɛrzętǝ (K353p Tessenderlo),
(de schalm) breder / smaler zetten:
brei̯ǝr / smãlǝr zętǝ (L417p As, ...
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek),
(de schalm) enger / breder zetten:
eŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Q005p Zutendaal),
(de slob) stellen:
stęlǝn (Q015p Stein),
(de trekhaak) verzetten:
vǝrzętǝ (Q191p Cadier),
(de trekketten) naar links / rechts hangen:
nǫ leŋs / ręǝts hai̯ŋǝ (Q116p Simpelveld),
(de trekketting) verzetten:
vǝrzętǝ (L265b Kronenberg),
(de/het riester) verstellen:
vǝrstęlǝ (L216p Oirlo),
vǝrštęlǝ (L290p Panningen),
(een ketten) korter hangen:
kótǝr hai̯.ŋǝ (Q116p Simpelveld),
(een ketten) langer hangen:
laŋǝr hai̯ŋǝ (Q116p Simpelveld),
(een ketting) inkorten:
inkǫrtǝ (L115p Mook),
(een ketting) korter maken:
kǫrtǝr mãkǝ (L246p Horst),
(een ketting) langer maken:
laŋǝr mãkǝ (L192b Aijen, ...
L292p Heythuysen,
L246p Horst,
L115p Mook),
(een ketting) opkorten:
opkǫrtǝ (L292p Heythuysen),
(een ketting) verlengen:
vǝrleŋǝ (L292p Heythuysen),
(het rullen) hoger / dieper zetten:
hugǝr / dēpǝr zętǝ (Q191p Cadier),
breder / smaler zetten:
brēǝr / smǭlǝr zętǝ (Q003p Genk),
breder zetten:
bręi̯ǝr zętǝ (L248p Lottum),
de kam) regelen:
rē.gǝlǝ (Q003p Genk, ...
Q081a Heesveld-Eik),
ręi̯.gǝlǝ (L416p Opglabbeek),
rɛi̯.gǝlǝ (Q005p Zutendaal),
de molen draaien:
dǝ myǝlǝ drii̯ǝ (Q192p Margraten, ...
Q194p Rijckholt),
de muil vol geven:
dǝ mul vǫl gē ̞ǝvǝ (Q192p Margraten),
diep / dreeg draaien:
dīp ˱drɛ̄i̯ǝ / drę̄x ˱drɛ̄i̯ǝ (L209p Merselo),
diep / dreeg stellen:
dēp / dręi̯ štęlǝ (Q193p Gronsveld),
diep / dreeg zetten:
dēp / dręi̯x ˲zętǝ (L324p Baexem),
dieper / dreger stellen:
depǝr / dręi̯gǝr stęlǝ (L246p Horst),
dēpǝr / drei̯ǝr štęlǝ (Q117a Waubach),
dēpǝr / dręi̯gǝr štęlǝ (L332p Maasniel, ...
L294p Neer),
dieper / dreger zetten:
depǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (L246p Horst),
dipǝr / dręgǝr zętǝ (L192b Aijen),
dipǝr / drę̄gǝr zętǝ (L216p Oirlo),
dipǝr / drę̄i̯gǝr zętǝ (L115p Mook),
dēpǝr / drei̯ǝr zętǝ (Q117p Nieuwenhagen),
dēpǝr / drēgǝr zę.t(s)ǝ (Q116p Simpelveld),
dēpǝr / drēgǝr zętǝ (Q204a Mechelen),
dēpǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (L265b Kronenberg, ...
L422p Lanklaar,
L372p Maaseik),
dēpǝr / dręi̯gǝr zetǝ (L322a Nunhem),
dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (L322p Haelen, ...
L292p Heythuysen,
L288p Nederweert),
dēpǝr / dręi̯ǝr zetǝ (Q193p Gronsveld),
dēpǝr / dręi̯ǝr zętǝ (Q191p Cadier, ...
Q027p Doenrade,
Q111p Klimmen,
Q101p Valkenburg),
dēpǝr / drę̄gǝr zętǝ (L387p Posterholt),
dēpǝr / drę̄i̯ǝr zętǝ (Q033p Oirsbeek),
dieper / hoger stellen:
dīpǝr / huǝgǝr stęlǝ (K317p Leopoldsburg),
dieper / iochter zetten:
depǝr / loxtǝr zętǝ (K353p Tessenderlo),
dipǝr / loxtǝr zętǝ (K315p Oostham),
dieper / schouder zetten:
dipǝr / sxādǝr zętǝ (P175p Gingelom, ...
P107a Rummen),
dipǝr / šāǝr zętǝ (Q003p Genk, ...
Q162p Tongeren),
dēpǝr / šǫu̯ǝr zętǝ (Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
dieper in de grond zetten:
dęi̯pǝr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Q002p Hasselt),
dieper regelen:
dēpǝr rēgǝlǝ (Q118p Schaesberg),
dieper steken:
dēpǝr stę̄kǝ (L289b Leuken),
dieper zetten:
dipǝr zętǝ (K278p Lommel, ...
L265p Meijel),
dēpǝr zętǝ (L268p Velden),
een gaatje nader / wijder zetten:
ęi̯ gø̄ ̞tjǝ nǭdǝr / wi ̞i̯ǝr zętǝ (Q009p Maasmechelen),
enger / breder zetten:
ęŋǝr / briǝi̯ǝr zętǝ (L248p Lottum, ...
L266p Sevenum),
ęŋǝr / brēǝr zętǝ (Q003p Genk),
ęŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Q027p Doenrade),
ęŋǝr / brɛi̯ǝr zetǝ (Q194p Rijckholt),
enger / wijder zetten:
e ̝ŋǝr / wīǝr zętǝ (Q116p Simpelveld),
eŋǝr / wiiǝr zętǝ (Q192p Margraten),
ęŋǝr / wīr zętǝ (L246p Horst),
ęŋǝr / wīǝr zętǝ (L216p Oirlo),
groter / kleiner verschevelen:
grø̜tǝr / klę ̞ndǝr vǝrsxę̄vǝlǝ (L209p Merselo),
groter / kleiner zetten:
grø̜dǝr / klęndǝr zętǝ (L192b Aijen, ...
L163p Ottersum,
L163p Ottersum),
grover / fijner zetten:
grǭvǝr / fīnǝr zętǝ (L322p Haelen),
half openzetten:
hǫu̯f ōǝpǝzętǝ (Q192p Margraten),
herhangen:
hɛrhaŋǝ (K357p Paal),
hɛrhaŋǝn (K359p Koersel),
herspannen:
hɛrspanǝ (L360p Bree, ...
L364p Meeuwen),
herstellen:
hɛrstęlǝ (L422p Lanklaar),
herzetten:
hárzęʔǝn (K314p Kwaadmechelen),
hǝrzętǝ (Q072p Beverst),
hɛrzętǝ (L416p Opglabbeek),
hoog / laag zetten:
hōx / lēx ˲zętǝ (L159a Middelaar),
luchteren:
løxtǝrǝ (Q009p Maasmechelen),
meer / minder grond geven:
mi / mendǝr grōnt ˲gę̄vǝ (Q198b Oost-Maarland),
meer / minder land geven:
mi / mendǝr lãnt ˲gę̄vǝ (Q198b Oost-Maarland),
meer / weiniger grond geven:
mīǝ / wēnegǝr grõnt ˲gē ̞ǝvǝ (Q192p Margraten),
meer in de grond zetten:
mīr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Q002p Hasselt),
met een grotere voor bouwen:
met˱ ęn grøę̄dǝr vōr bǫu̯ǝ (L163p Ottersum),
omhangen:
`omhaŋǝ (Q027p Doenrade),
omhoog / omlaag stokken:
ømhōx / ømlēx stø̜kǝ (L192a Siebengewald),
omhoog / omlaag zetten:
ømhōǝx / ømlēx ˲zętǝ (L115p Mook),
omschevelen:
ømsxę̄vǝlǝ (L163p Ottersum),
omschifferen:
ømsxefǝrǝ (L192a Siebengewald),
op- / afdraaien:
op˱drɛ̄i̯ǝ / af˱drɛ̄i̯ǝ (L163p Ottersum, ...
L192a Siebengewald),
op- / afsteken:
opstę̄kǝ / afstę̄kǝ (L115p Mook, ...
L163p Ottersum),
opstę̄kǝ / áfstę̄kǝ (L216p Oirlo),
op- / afstokken:
opstø̜kǝ / afstø̜kǝ (L192a Siebengewald),
op- / afzetten:
op˲zętǝ / ãf˲zętǝ (L248p Lottum),
op- / omlaagdraaien:
op˱drɛ̄i̯ǝ / omlēx˱drɛ̄i̯ǝ (L115p Mook),
regelen:
rē.gǝlǝ (Q081a Heesveld-Eik),
rēgǝlǝ (Q162p Tongeren),
rēgǝlǝn (L314p Overpelt),
rę̄ ̝gǝlǝ (Q194p Rijckholt),
rę̄gǝlǝ (Q188p Kanne),
rīgǝlǝ (L416p Opglabbeek),
spannen:
spanǝ (K318p Berverlo),
spanǝn (K278p Lommel),
stellen:
stę.lǝ (Q178p Val-Meer),
stęlǝ (Q187p Sint Pieter, ...
K353p Tessenderlo),
štęlǝ (Q211p Bocholtz, ...
L428p Born,
Q113p Heerlen,
Q192p Margraten,
Q099q Rothem,
L270p Tegelen,
Q112z Ten Esschen),
stemmen:
štøm (Q192p Margraten),
štømǝ (Q192p Margraten
[(het regelen van de voorbreedte bij brabantse ploeg)]
),
štø̜mǝ (Q194p Rijckholt),
toezetten:
bǫu̯ tuzętǝ (Q192p Margraten),
verhakken:
vǝrhakǝ (L292p Heythuysen),
verscheffenen:
vǝrsxęfǝnǝ (L164p Gennep, ...
L163p Ottersum),
verscheveren:
vǝrsxę̄vǝrǝ (L244c America, ...
L246p Horst,
L216p Oirlo,
L214p Wanssum),
verschuiven:
vǝrskøę̄i̯vǝ (P222p Opheers),
vǝršīvǝ (L368p Neeroeteren),
versteken:
vǝrstę̄kǝ (L244c America, ...
L163a Milsbeek,
L115p Mook,
L321p Neeritter,
L163p Ottersum,
L289p Weert),
verstellen:
vǝrstęlǝ (L215p Blitterswijck, ...
L317p Bocholt,
L292p Heythuysen,
L289a Hushoven,
L216p Oirlo,
L268p Velden),
vǝrstęlǝn (L282p Achel, ...
L286p Hamont),
vǝrštelǝ (Q035p Brunssum),
vǝrštęlǝ (L295p Baarlo, ...
L426p Buchten,
L322p Haelen,
L290p Panningen,
Q111q Ransdaal,
Q098p Schimmert,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen,
Q097p Ulestraten),
vǝrštɛlǝ (Q194p Rijckholt, ...
Q194p Rijckholt),
verstellen met de zwengel:
vǝrštęlǝ met ˲dǝr šwøŋǝl (Q116p Simpelveld),
verzetten:
vǝrzetǝ (Q194p Rijckholt),
vǝrzetǝn (K278p Lommel),
vǝrzę ̝tǝ (Q191p Cadier, ...
Q192p Margraten),
vǝrzętǝ (L192b Aijen, ...
L324p Baexem,
L265b Kronenberg,
L372p Maaseik,
L424p Meeswijk,
L209p Merselo,
L115p Mook,
L368p Neeroeteren,
L216p Oirlo,
L318b Tungelroy),
wijd zetten:
wit ˲zętǝ (L246p Horst),
zwaarder / lochter spannen:
zwǫrdǝr / loxtǝr spanǝn (K278p Lommel)
|
Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.]
I-1
|