32702 |
de wintervoor ploegen |
aan de wintervoor flatsen:
án dǝ [wintervoor] flatsǝ (L192b Aijen),
balkvoren:
balǝk˲vōrǝ (L159a Middelaar, ...
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald),
balǝk˲vūǝrǝ (L192b Aijen, ...
L192p Bergen),
belken:
belǝkǝ (Q112p Voerendaal),
bē ̞lǝkǝ (Q193p Gronsveld),
bęlǝkǝ (Q106p Bemelen, ...
Q191p Cadier,
Q192p Margraten),
bol varen:
būǝ.l vǭ.rǝ (Q171p Vlijtingen
[(de ene voor op de andere)]
),
braken:
br ̇ǭkǝ (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
breed belken:
brę̄ ̝t˱ bę.lǝkǝ (Q194p Rijckholt),
de wintervoor aantrekken:
dǝ [wintervoor] ãtrękǝ (Q111q Ransdaal
[(dit werd gedaan met Sint Cornelius op zeventien november)]
),
in bermpjes leggen:
e bɛrǝmkǝs lęqǝ (Q192p Margraten),
in ruwbalken zetten:
in ruwbalken zetten (P176p Sint-Truiden
[en omstreken]
),
met een grote voor bouwen:
met˱ ęn grōtǝ vōr bǫu̯ǝ (L163p Ottersum),
omflatsen:
omflatsǝ (L163p Ottersum, ...
L214p Wanssum),
omjagen:
omjāgǝ (L292p Heythuysen),
op braken bouwen:
op˱ brǭkǝ bǫu̯ǝ (L248p Lottum),
op de wintervoor leggen/legen:
op ǝ [wintervoor] lęgǝ (L115p Mook),
op ˲dǝ [wintervoor] Ię̄gǝ (Q116p Simpelveld),
op ˲dǝ [wintervoor] lęgǝ (L211p Leunen, ...
L115p Mook),
op drootvoren varen:
op, dró̜t˲vorǝ vãrǝ (L265p Meijel),
op˱ drǭt˲vǭrǝ vãrǝ (L324p Baexem, ...
L292p Heythuysen),
op een stoel zetten:
ǫp˱ ǝnǝ štōl zętǝ (Q192p Margraten),
op ruggen bouwen:
op røgǝ bǫu̯ǝ (L192b Aijen, ...
L246p Horst,
L248p Lottum),
op stollen zetten:
ǫp štǫl zętǝ (Q111p Klimmen),
ǫp štǫlǝ zętǝ (Q192p Margraten),
op stolletjes zetten:
ǫp štø̜lkǝs ˲zętǝ (Q192p Margraten),
op stortvoren varen:
ǫp stǫrt˲vōrǝ vārǝ (L369p Kinrooi),
op voren varen:
ǫp ˲vōrǝ vãrǝ (Q021p Geleen),
op voren zetten:
ǫp ˲vūrǝ zętǝ (Q035p Brunssum),
op wintervoor bouwen:
op [wintervoor] bǫu̯ǝ (L246p Horst),
op wintervoor leggen:
op [wintervoor] lęgǝ (L192a Siebengewald),
ǫp [wintervoor] lęqǝ (L267p Maasbree),
op wintervoor ploegen:
ǫp [wintervoor] plōgǝ (L429a Berg, ...
Q191p Cadier),
op wintervoor varen:
ǫp [wintervoor] vārǝ (Q191p Cadier),
ǫp [wintervoor] vǭrǝ (Q198b Oost-Maarland),
op wintervoor zetten:
ǫp [wintervoor] zętǝ (Q098p Schimmert),
op wintervoren belken:
ǫp wentǝrvōrǝ bę.lǝkǝ (Q019p Beek, ...
Q098p Schimmert),
op wintervoren leggen:
op weŋtǝrvǭ ̝rǝ lęgǝ (L265b Kronenberg),
op wintervoren ploegen:
ǫp wentǝrvōrǝ plōgǝ (Q098p Schimmert),
opvaren:
ǫp˲vã.rǝ (L361p Tongerlo),
opvoren:
op˲vōrǝ (L209p Merselo),
richten en billijken:
rīǝtǝ ɛn˱ belǝkǝ (Q113p Heerlen),
ruggen bouwen:
røgǝ bǫu̯ǝ (L209p Merselo),
stropen ane stoel:
štrø̄.fǝ ǭnǝ štōl (Q116p Simpelveld
[(met minder brede voren - het tweede woord van deze term is niet door ohne (duits) voorgesteld omdat de klinker van de dialectvariant (ook in het Rijnlands) de oorspronkelijke lange √¢ van oostmiddelnederlands ane of aen ''zonder'' weerspiegelt)]
),
stropen met een stoel:
štrø̄.fǝ met˱ ęŋǝ štōl (Q116p Simpelveld
[(met een brede voor)]
),
winterakker maken:
[winterakker] mǭkǝ (P117p Nieuwerkerken),
winterakkeren:
wentǝrákǝrǝ (P044p Zelem),
winterbelken:
wentǝrbęlǝkǝ (Q097p Ulestraten),
wintervoor bouwen:
[wintervoor] bǫu̯ǝ (L246p Horst),
wintervoor varen:
[wintervoor] vārǝ (Q102p Amby),
wintervoren:
we.ntǝrvōrǝ (L248p Lottum, ...
L268p Velden),
we.ntǝrvōrǝn (L286p Hamont),
wenjtjǝrvōrǝ (L290p Panningen),
wentǝrvōrǝ (L209p Merselo, ...
L216p Oirlo,
L210p Venray,
L214p Wanssum),
weŋtǝrvǭ ̝rǝ (L266p Sevenum),
wēntǝrvōrǝ (L165p Heijen, ...
L115p Mook,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald),
wēntǝrvūǝrǝ (L192b Aijen, ...
L215a Wellerlooi),
wintervoren maken:
wē.ntǝrvǭrǝ mǭ.kǝ (Q188p Kanne)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|