19030 |
deftig |
deftich:
dèftəch (K278p Lommel),
deftig:
deftich (Q020p Sittard),
deftig (Q074p Kortessem, ...
L372p Maaseik,
Q095p Maastricht),
dèftich (L364p Meeuwen),
dèftig (P176p Sint-Truiden),
déftich (Q001p Zonhoven),
déftəch (L424p Meeswijk),
dééftəch (L286p Hamont),
dêftig (Q162p Tongeren),
ordentelijk:
erdentelik (L372p Maaseik),
potentaat:
potentaot (Q021p Geleen),
statig:
stäötig (Q095p Maastricht),
voornaam:
veurnaam (Q020p Sittard)
|
deftig || deftig, van aanzienlijke stand, met de manuieren van deze stand || deftig, welgemanierd || deftig, zedig, fatsoenlijk || deftig; deftig gekleed zijn || statig, voornaam, fier, indrukwekkend, deftig || tot de aanzienlijke stand behorend; een zekere waardigheid en statigheid van manieren vertonend zoals iemand uit die stand;statig, deftig, fier en trots [deftig, parmantig, parmant, wreed] [N 85 (1981)] || voornaam, deftig || voornaam, fatsoenlijk || voornaam,.vb.deftige manieren
III-1-4
|