26453 |
doorn |
ast:
hāst (L432p Susteren),
doorn:
doorn (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
dor (Q121c Bleijerheide),
dorǝ (L265p Meijel),
duǝr (L289p Weert),
dø̜ǝn (L164p Gennep),
dōrn (L216a Oostrum),
dōrǝ (L289p Weert),
dǭrǝ (L292a Maxet),
handkegel:
haŋktkēgǝl (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
helle plek:
hɛl plęk (L330p Herten),
noest:
noest (L211p Leunen),
oortje:
ȳrkǝ (Q116p Simpelveld),
pin:
pen (P047p Loksbergen),
ringmaatijzer:
reŋkmǭt˱īzǝr (L382p Montfort),
stomper:
stumpǝr (P219p Jeuk),
toren:
tūr (Q121b Spekholzerheide)
|
Een harde plek in de steen. [N O, 18n] || Het losse, al dan niet in een conische punt uitlopende, metalen blokje dat bij het maken van flenzen in het uiteinde van de pijp wordt geslagen of gedraaid. [N 64, 121c] || Kegelvormig stuk metaal dat men in de hand kan houden terwijl men er ringen en kettingschakels op smeedt. Zie ook het lemma "kegelvormige tas". Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig dat echter in het aambeeldgat wordt geplaatst. [N 33, 338]
II-11, II-3
|