27465 |
driepoot |
bok:
bo.k (L373p Roosteren),
bok (Q121c Bleijerheide, ...
Q111p Klimmen),
buk (L325p Horn),
bǫk (Q211p Bocholtz, ...
Q111p Klimmen),
derde been:
dędǝ biǝn (K314p Kwaadmechelen),
domme knecht:
dōmǝ knęxt (L317p Bocholt),
domme kracht:
domǝ kraxt (L360p Bree),
drie-/drijpikkel:
drājpekǝl (Q083p Bilzen),
dręjpekǝl (P219p Jeuk, ...
Q005p Zutendaal),
drie-/drijpoot:
dripwǫt (Q099q Rothem),
dripōat (L330p Herten),
dripōǝt (L165p Heijen, ...
L213p Well),
dripūǝt (L217p Meerlo, ...
L216a Oostrum),
drējpūǝt (Q113p Heerlen),
dręjpūǝt (Q121p Kerkrade),
drīpōt (L159a Middelaar),
drɛjpūǝt (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
driebeen:
dręi̯bē̜i̯n (L420p Rotem),
driebok:
dribok (L429a Berg, ...
L373p Roosteren),
dribøk (L432p Susteren),
driepikkel:
drē̜pekǝl (L414p Houthalen, ...
P051p Lummen,
Q096c Neerharen,
P044p Zelem),
dręi̯pekǝl (L422p Lanklaar),
driepoot:
driepoot (L332p Maasniel),
dripuǝt (Q111p Klimmen),
dripōǝt (Q032a Puth),
dripǭt (Q022p Munstergeleen, ...
Q098p Schimmert),
drēi̯pūt (L372p Maaseik),
drējpuǝt (Q255p Kelmis),
drēpuǝt (L269p Blerick),
drē̜puǝt (K358p Beringen),
dręi̯puǝt (L268p Velden),
driepoter:
dręi̯putǝr (K361p Zolder),
drievoet:
drēvūt (Q161p Piringen),
ezel:
ēzǝl (K353p Tessenderlo),
ęi̯zǝl (Q078p Wellen),
ęjzǝl (P176b Bevingen),
karbok:
karbǫk (Q112a Heerlerheide, ...
Q111p Klimmen,
L422p Lanklaar),
kārbǫk (Q004p Gelieren Bret, ...
Q204a Mechelen,
Q093p Rosmeer,
Q209p Teuven),
kē̜rbǫk (Q002p Hasselt),
kɛrbuk (L295p Baarlo, ...
L329p Roermond,
L270p Tegelen),
karknecht:
karknęxt (K278p Lommel),
kɛrknęxt (L322a Nunhem),
kɛ̄rknęxt (L326p Grathem),
karrenbok:
karǝbok (Q039p Hoensbroek),
karrenknecht:
kɛrǝknɛx (L331p Swalmen),
karwip:
karwep (K278p Lommel),
kārwep (L355p Peer),
kē̜rwep (K357p Paal),
kɛrwep (L314p Overpelt),
knecht:
knɛx (Q111p Klimmen),
krik:
krek (L164p Gennep, ...
L165p Heijen,
Q077p Hoeselt,
P107a Rummen),
krøk (K278p Lommel),
luie knecht:
lø̜̄i̯ǝ knɛxt (L371p Ophoven),
lø̜i̯ knɛxt (L270p Tegelen),
lø̜i̯ǝ knē̜xt (L290p Panningen),
lø̜i̯ǝ knɛx (L330p Herten, ...
L383p Melick),
lø̜i̯ǝ knɛxt (L282p Achel, ...
L324p Baexem,
L320a Ell
[(een hefboom - wordt gebruikt bij heel oude karren)]
,
L382p Montfort,
L288p Nederweert,
L321p Neeritter,
L318p Stramproy,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
L214p Wanssum,
L289p Weert),
lø̜i̯ǝ knɛ̄xt (L244c America, ...
L265p Meijel),
lē̜i̯ǝ knęxt (L360p Bree),
(mv. knɛxtǝ)
lø̜̄i̯ǝ knɛx (Q009p Maasmechelen),
paardje:
pi̯ē̜tšǝ (Q002p Hasselt),
pikkel:
pekǝl (Q156p Borgloon),
pikǝl (P047p Loksbergen),
smeerbok:
smē̜i̯rbok (L423p Stokkem),
šmērbok (L426p Buchten),
smeerpoot:
smɛrpūt (L268p Velden),
standaard:
stø̜ndǝrt (L382p Montfort),
steunbok:
stø̜n˱bǫk (Q095p Maastricht),
štø̜n˱buk (L299p Reuver),
voet:
vūt (Q083p Bilzen),
vorkje:
vęrkskǝ (Q083p Bilzen),
wagenknecht:
wāgǝknɛxt (Q033p Oirsbeek
[(alleen in gebruik bij kasteelheren)]
),
wip:
wep (L282p Achel, ...
L317p Bocholt,
Q007p Eisden,
P048p Halen,
L286p Hamont,
L316p Kaulille,
L159a Middelaar),
wøp (Q020p Sittard, ...
Q001p Zonhoven)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236] || Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d] || Toestel op drie poten gebruikt om grotere voorwerpen op te takelen en te laten zakken bij boringen in het wijngebied en bij het uitdiepen van nabraken. De grootte van de driepoot hing af van het doel waarvoor hij gebruikt werd. De grootste waren tot 8 m hoog. Later heeft de kraan de driepoot vervangen. [monogr.]
I-13, II-11, II-4
|