32622 |
gierplank |
bred:
bręt (Q253p Montzen, ...
Q116p Simpelveld),
plaat:
plō˱at (Q194p Rijckholt),
plank:
plank (L367p Neerglabbeek, ...
Q161p Piringen,
P177p Zepperen),
plāŋk (Q194p Rijckholt),
plankje:
plɛnkskǝ (L115p Mook),
schoffel:
šufǝl (L318b Tungelroy),
slede:
šlęi̯ (L331p Swalmen),
sprei(d)bak:
spręi̯bak (L318b Tungelroy),
sprei(d)plank:
špręi̯plaŋk (Q192p Margraten),
špɛ ̝.i̯plã.ŋk (Q191p Cadier),
spreider:
spręi̯ǝr (L292p Heythuysen, ...
L209p Merselo),
špręi̯ǝr (Q027p Doenrade),
zeikbak:
zęi̯k˱bak (L192b Aijen, ...
L163p Ottersum),
zeikbord:
zęi̯k˱bǫrt (L248p Lottum),
zeikplank:
[zeik]plaŋk (L325p Horn),
[zeik]plãŋk (L216p Oirlo),
[zeik]plá.ŋk (Q073p Wimmertingen),
zeikverspreider:
zęi̯k˲vǝrspręi̯ǝr (L248p Lottum),
zuis/zoes:
zūs (L288p Nederweert),
zwalgestaart:
zwalǝgǝstɛrt (L292p Heythuysen),
žwalǝgǝštɛrt (L322p Haelen, ...
L330p Herten)
|
Onder de kraan of de uitloopopening van de oude gierton werd een plank aan kettingen opgehangen of in een schuine, naar achteren aflopende stand een platte bak met een rij gaten aangebracht. De uitstromende gier kwam op die plank of in die bak terecht en liet zich zo in de breedte verspreiden. [JG 1b add.; N P, 6 add.; N 11A, 53g; monogr.]
I-1
|