| 31262 |
gleufstaak |
ezel:
ēzǝl (L321p Neeritter),
felsijzer:
fęls˱īzǝr (L299p Reuver),
gleufstaak:
glø̜fštāk (L329p Roermond),
gleuftas:
gleuftas (Q121c Bleijerheide),
groefijzer:
gruf˱īzǝr (L382p Montfort),
holle tas:
hǭl, hol tɛš (Q098p Schimmert),
matrijs:
mǝtrē̜jǝs (P047p Loksbergen),
pijpenstaaf:
pīpǝstāf (L321p Neeritter),
staak:
stāk (L213p Well),
vorm:
vǫrǝm (Q111p Klimmen)
|
IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b]
II-11
|