33110 |
grof gedorst stro |
(ze zijn) (af)gebaard:
(āf˱)gǝbǭrt (Q174p Herderen, ...
Q088p Lanaken),
afgebaarde schoof:
af,gǝbǭdǝ [schoof] (P179p Aalst, ...
P177a Ordingen),
ǭf˱gǝbǭrdǝ [schoof] (Q188p Kanne),
baardeling:
bǭdǝleŋ (Q163p Berg, ...
Q158a Henis,
Q177p Millen,
Q182p Nerem,
Q241p Rutten,
Q168p s-Herenelderen,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q181p Sluizen,
Q162p Tongeren),
baardschoof:
bǭ.t[schoof] (P218p Borlo, ...
P178p Brustem,
P182p Buvingen,
P115p Duras,
P175p Gingelom,
P195p Gutschoven,
P173p Halmaal,
P219p Jeuk,
P180p Kerkom,
P213p Niel-Bij-Sint-Truiden,
P222p Opheers,
P172p Wilderen,
P177p Zepperen),
baardsel:
bǭrtsǝl (P048p Halen),
baardslag:
bā.tslā.x (Q002a Godschei, ...
Q002b Kiewit,
P057p Kuringen),
bātslax (P050p Herk-de-Stad),
bǫǝrtslā.x (L353p Eksel),
bǭ.tsliɛx (P188p Hoepertingen),
bǭ.tslǭ.x (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
P184p Groot-Gelmen,
Q079p Guigoven,
Q074p Kortessem,
P118p Kozen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P058p Stevoort,
P121p Ulbeek,
Q078p Wellen,
P118a Wijer,
Q073p Wimmertingen),
bǭrtslǭ.x (Q071p Diepenbeek),
b˙ātslā.x (P053p Berbroek, ...
P055p Kermt,
P052p Schulen),
baarling:
bǭrleŋ (Q083p Bilzen, ...
Q087p Gellik,
Q170p Grote-Spouwen,
Q094p Hees,
Q077p Hoeselt,
Q089p Martenslinde,
Q169p Membruggen,
Q090p Mopertingen,
Q175p Riemst,
Q168a Rijkhoven,
Q076p Romershoven,
Q178p Val-Meer,
Q091p Veldwezelt,
Q171p Vlijtingen,
Q172p Vroenhoven,
Q084p Waltwilder,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
baarschoof:
bāršōf (L423p Stokkem),
baarsel:
bǭrsǝl (Q072p Beverst, ...
L269p Blerick,
Q081a Heesveld-Eik,
P047p Loksbergen,
Q155p Werm),
baarslag:
barslax (K317a Kerkhoven, ...
K278p Lommel,
K315p Oostham),
barslǭx (K314p Kwaadmechelen),
bā.rslax (K358p Beringen),
bā.rslā.x (L417p As, ...
L360p Bree,
L356p Grote-Brogel,
L366p Gruitrode,
L320c Haler,
L315p Kleine-Brogel
[(daarna werd er walm van geschud)]
,
L422p Lanklaar,
L364p Meeuwen,
L367p Neerglabbeek,
L312p Neerpelt,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren,
L361p Tongerlo),
bā.slāx (P049p Donk, ...
P056p Stokrooie),
bārslax (P045p Meldert, ...
K357p Paal),
bārslā.x (Q011p Boorsem, ...
Q007p Eisden,
Q006p Leut,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
Q010p Opgrimbie,
L423p Stokkem,
Q008p Vucht,
L354p Wijchmaal),
bǫǝrslāx (L314p Overpelt),
bǫǝslax (P046p Linkhout, ...
K353p Tessenderlo,
P044p Zelem),
bǭ.rslā.x (L413p Helchteren, ...
K360p Heusden,
L414p Houthalen,
K359p Koersel,
P051p Lummen,
K361p Zolder),
bǭ.rslǭ.x (L352p Hechtel, ...
Q082p Munsterbilzen,
Q001p Zonhoven),
bǭrslā.x (L282p Achel),
bǭrslǭ.x (Q003p Genk, ...
Q005p Zutendaal),
bǭrslǭx (K318p Berverlo, ...
K316p Heppen),
baarslagstrooi:
bǭrslāxstrui (K359p Koersel),
baarstrooi:
barstrōi̯ (L354p Wijchmaal),
gebaard graan:
gǝbǭt grē̜n (Q153p Gors-Opleeuw, ...
Q157a Overrepen),
gebaard stro:
gǝbǭt strō (Q240p Lauw, ...
P176a Melveren),
gebaarde schoof:
gabǭdǝ [schoof] (Q156p Borgloon, ...
Q071p Diepenbeek,
Q242p Diets-Heur,
P186p Gelinden,
Q002p Hasselt,
P197p Heers,
Q165p Hopmaal,
Q157p Jesseren,
Q152p Kerniel,
Q167p Koninksem,
P220p Mechelen-Bovelingen,
Q161p Piringen,
Q166p Vechmaal,
Q080p Vliermaal,
P192p Voort,
P227p Vorsen,
Q078p Wellen,
Q079a Wintershoven),
gebaarslaagd koren:
gǝbā.rslāxt kō.rǝ (L413p Helchteren, ...
L316p Kaulille,
Q009p Maasmechelen,
L420p Rotem),
gebuild (stro):
gǝbø̜i̯lt (Q164p Heks),
geklapdorste garven:
geklapdorste garven (L268p Velden),
gesnuit:
gasnȳts (Q098p Schimmert),
goede schoof:
gui [schoof] (P224p Boekhout),
juffrouw:
juffrouw (L426p Buchten),
klapschobben:
klapsxǫbǝ (L244c America),
klapstro:
klapštru (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
nagebaarde schoof:
nǝgǝbǭdǝ [schoof] (P113p Binderveld),
orten (mv.):
hōrtǝ (L330p Herten),
hǫrtǝ (L317p Bocholt, ...
L320a Ell,
L322a Nunhem),
urtǝ (L420p Rotem),
ø̄rtǝ (Q009p Maasmechelen),
ōrtǝ (L382p Montfort, ...
L294p Neer,
L432p Susteren),
ǫrtǝ (L295p Baarlo, ...
L331b Boukoul,
L247p Broekhuizen,
L371a Geistingen,
L326p Grathem,
Q203p Gulpen,
L322p Haelen,
L320c Haler,
L291p Helden,
L325p Horn,
Q100p Houthem,
L370p Kessenich,
Q111p Klimmen,
Q022p Munstergeleen,
Q033p Oirsbeek,
L331p Swalmen,
Q112z Ten Esschen,
L318b Tungelroy,
Q097p Ulestraten,
L268p Velden),
ǭrtǝ (L332p Maasniel, ...
L271p Venlo),
overslag:
ø̄.vǝrslāx (L424p Meeswijk, ...
Q013p Uikhoven),
ø̄.vǝrslē̜x (Q096c Neerharen),
ø̄.vǝrslǭ.x (Q165p Hopmaal),
schoof:
[schoof] (L295p Baarlo, ...
L372p Maaseik,
L355p Peer,
Q012p Rekem),
snuit:
šnyts (Q098p Schimmert),
(mv)
šnytsǝ (Q111p Klimmen),
snuit-bürde:
šnȳts˲bɛu̯dǝ (Q204a Mechelen),
snuitgarve:
šnytsgɛrf (Q193p Gronsveld),
uitgebaard koren:
ǭ.t˲gǝbǭt kuǫ.n (Q075p Vliermaalroot),
voorslag:
vørslax (L326p Grathem),
vø̄rslā.x (L370p Kessenich, ...
L369p Kinrooi),
vōrslax (L289b Leuken)
|
Het stro dat overblijft na het voordorsen. Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma. De benaming komt voor in enkele spreekwoorden over een schrale lente: als de zon op 2 februari, Maria Lichtmis, schijnt, moet de herder het grof gedorst stro bewaren, want hij zal zijn schapen moeten bijvoederen. Bij voorbeeld: in L 288: "Schijnt de zon met Lichtmis op de toren, scheper bewaar de oorden" of in L 294: "Lichtmis hel en klaor; sjieper bewaor dien oarte", of in L 322a en 330: "Sint Maria Leechmis de zon sjient op ''t altaor; sjeper neem dien horte waor." Zie voor de fonetische documenatie van het woord(deel) [schoof] het lemma ''garve'', ''gebonden schoof'' (4.6.4). [N 14, 16; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|