31310 |
gutsbeitel |
goezie:
gutsi (K353p Tessenderlo),
gootbeitel:
gø̜t˱bęjtǝl (Q108p Wijnandsrade),
gots:
gots (L424p Meeswijk, ...
L318b Tungelroy),
gotš (Q103p Berg / Terblijt, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle,
Q019b Groot Genhout,
L434p Limbricht,
Q095p Maastricht,
Q099q Rothem,
Q020p Sittard),
guts (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
P213p Niel-Bij-Sint-Truiden,
L416p Opglabbeek),
gutš (Q038p Amstenrade, ...
Q111p Klimmen
[(voor holle gleuven)]
,
Q111p Klimmen,
Q204a Mechelen,
Q033p Oirsbeek,
Q116p Simpelveld,
Q101p Valkenburg),
gǫjts (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
jutš (Q121c Bleijerheide, ...
Q222p Vaals),
gotsbeitel:
gotš˱bęjtǝl (Q099q Rothem),
guts˱bęjtǝl (L371p Ophoven),
groevenbeitel:
grū.vǝbęjtǝl (L331p Swalmen),
guts:
gyts (L294p Neer, ...
L329p Roermond,
L270p Tegelen),
gøst (K317p Leopoldsburg, ...
L268p Velden),
gøts (L191p Afferden, ...
L426p Buchten,
L381p Echt,
Q021p Geleen,
L326p Grathem,
L328p Heel,
L165p Heijen,
K317p Leopoldsburg,
L424p Meeswijk,
L159a Middelaar,
L321p Neeritter,
L321p Neeritter,
Q117p Nieuwenhagen,
L216a Oostrum,
L299p Reuver,
Q118p Schaesberg,
Q098p Schimmert,
L192a Siebengewald,
L192a Siebengewald,
Q015p Stein,
K353p Tessenderlo,
L271p Venlo,
L289p Weert,
L213p Well,
Q108p Wijnandsrade,
Q001p Zonhoven),
gøtš (Q018p Geulle, ...
Q113p Heerlen,
L434p Limbricht,
Q095p Maastricht,
Q204a Mechelen,
Q196p Mheer),
gø̜ts (L421p Dilsen, ...
L330p Herten,
L376p Linne,
Q095p Maastricht,
L387p Posterholt,
L385p Sint Odilienberg,
L270p Tegelen),
gutsbeitel:
gyts˱bęjtǝl (L270p Tegelen),
gøts˱bęjtǝl (L291p Helden, ...
L330p Herten,
L217p Meerlo,
L290p Panningen,
L289p Weert),
gø̜ts˱bęjtǝl (L421p Dilsen, ...
L270p Tegelen),
halfronde beitel:
halǝfrǫnǝ bęjtǝl (P176b Bevingen),
halve ronde beitel:
hawvǝ rønjǝ bęjtǝl (L432p Susteren),
holle beitel:
hōl bētǝl (L414p Houthalen),
hǭǝl bēsǝl (Q121c Bleijerheide),
opruimer:
ǫprø̜jmǝr (L423p Stokkem),
rondbeitel:
roŋk˱bēsǝl (Q121b Spekholzerheide),
ronde beitel:
ronjǝ bęjtǝl (L330p Herten),
steekguts:
štē̜k˲gøtš (L434p Limbricht)
|
Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b] || Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-11, II-12
|