e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inzet bij het spel einsatz (du.): i-zats (Heerlen), izats (Bocholtz, ... ), Dr - bij dit sjpel is e dubbeltje.  i-zats (Kerkrade), inleg: Dn - veur de kóngkoer bedreug vief gölde per persoen.  inlèk (Maastricht), inzet: den inzat (Maaseik), einzet (Diepenbeek), i.nzèt (Zolder), inzat (Amstenrade, ... ), inzeͅt (Venray), izat (Klimmen), izeͅt (Nieuwenhagen), ènzet (Vorsen), Per spel.  ènzèt (As), Wie ene misere wint, krijgt 10 frank van ieder en oo den helen inzet.  enzat (Meeswijk), Zo kump nieks n de pot, ver mótte den inzat verheuge.  inzat (Roermond), mise (fr.): mi.js (Wellen), Dorren: mies (Fr. mise).  mis (Meeswijk), Fr. mise.  mies (Valkenburg), mîes (Zolder), Laote ver noch mer n mies maake: laten we nog maar een spel doen.  mies (Sittard), Ook poule.  mi:s (Kanne), pot: de pot (Bilzen, ... ), de pot (gêld) ènzètte (Bilzen), dë pòt (Tongeren), poet (Blerick, ... ), pot (Achel, ... ), poͅt (Bree, ... ), poͅt zɛttə (Eksel), put (Venlo), pòt (Sint-Truiden, ... ), pót (Zolder, ... ), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  pot (Heers), bij het kaarten  poͅt (As), Dao zuut vuuël geld in de -.  poet (Venlo), Gij moet nog pot inzetten.  pot (Zonhoven), Hoeveel zit er in de pot?  pot (Lommel), In de pot lagen wel 20 maaien.  poͅt (Niel-bij-St.-Truiden), Opgebouwde reserve over meerdere spelen.  pot (As), Wat staat er in de pot?; pot zetten.  poͅt (Meeuwen), Wie krijgt de pot?  poͅt (Meeswijk), potje: poͅtjə (Stein), pøͅtjə (Ell, ... ), Zie ook pot, onder 3.  pötje (Herten (bij Roermond)), zaad: zaad (Paal), zaad (zoad) (Eksel), zaod (Bree, ... ), zoad (Melick), zooëd (Eksel), (wat men ingezet heeft).  zie [z}oat (Heel), Allei jóeng, zét óere zój én; be zój, zònder zój: knikkerterm.  zój (Sint-Truiden), An dr aat aahauwe en dan óp de - sjisse.  zöad (Kerkrade), B.v. Ik ben bij mijne zaad: geen verlies, geen winst.  zoͅt (Meeswijk), bij het kegelen  zōͅd (As), Ge moet oere zaad nog inzetten.  zòət (Niel-bij-St.-Truiden), Ich heb mien zäodje trük: bij t kaartspel bedoelt men hiermee, dat men na afloop van het spel noch gewonnen, noch verloren heeft.  zaod (Tegelen), Ich höb mie zäödje = ik heb bij het spel niets gewonnen en niets verloren.  zao:d, zäö:dje (Roermond), NB 3. Geld.  zoot (Sint-Truiden), Opm. wanneer bijvoorbeeld 2 jongens ieder 3 knikkers in een potje zetten (zie tekening), dan gaan spelen, zegt een der spelers dit, als hij er 3 knikkers uitgeschoten heeft, wat betekent: mijn inzet.  ich höp mie zoat (Buggenum), Wier innn? Iech höb mènne zooëd al trög Weeral een knikker. Ik heb al mijn inzet terug.  zooëd (Diepenbeek), Z.N.  zoͅ.t (Meeuwen), Zie i-zats [pag. 29: inzet, inleggeld].  zeuët (Heerlen), zaadje: zuitje (Montfort), zöötje (Heerlen), zø͂ͅtjə (Beesel, ... ), In het Hertens wil het zeggen dat men na een kaartpartij hetzelfde bedrag heeft als waarmede men begonnen is, dus dat men niet verloren en ook niets gewonnen heeft. Ich höb mie äötje (ik heb hetzelfde bedrag terug als waarmede ik begon).  zäötje (Herten (bij Roermond)), knikker als inzet  zoeutje (Brunssum), Sub zaod: Zäödje, ook: beginnend kapitaal. Wie wer oetsjèdje mit kaarte haw ich krek miej zäödje; geine wèns, mer ouch gei verluus.  zäödje (Echt/Gebroek), zaai: NB zui doën: samen winst en verlies delen.  zui (Eksel), zats (<du.): Iech han mienne - behauwwe (bij kaartspel).  zats (Kerkrade), zoedel: zoedel (Maastricht), (Jaspar ook in de ons opgegeven uitdr. zörreg, totste aon dne zoedel kums = zorg, dat je je deel van iets krijgt, je beloning.  zoedel (Maastricht), zwik: zwek (Meijel, ... ), zwik (Maastricht) 1. Inzet (het ingezette geld, o.a. bij duivensport). || 1. Inzet (pot). || 1. Inzet. || 1. Pot (fig., opgespaarde pot geld, bij kaarten, kegelen, lotto). || 2. (Knikkerspel) Cirkel op de grond waarin iedereen zijn inzet moet leggen. || 2. De hoeveelheid geld of voorwerpen, waarmee men een spel begint. || 2. Geldinleg. || 2. Inleg. || 2. Inzet bij het spel. || 2. Inzet, inleggeld. || 2. Inzet. || 3. Pot is ook de algemene inzet bij het kaartspel. || [Inzet]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik] [N 112 (2006)] || Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)], [N 88 (1982)] || Inleg: b) het ingelegde bij een spel enz. || Inzat: Inleg, inzet bij spel. || Inzet bij het knikkerspel. || Inzet bij spel. || Inzet, inleggeld. || Inzet, pot bij het kaartspel. || Inzet. || Inzet: inzet. || Mise: (kleine) inleg (duivensp.). || Mise: inzet (vb. bij kegelspel; bij duivensport). || Mise: Inzet bij een spel. || Mise: inzet bij het kegelspel. || Pot (bij het kaartspel). || Pot, in b.v. het een of ander kansspel. || Pot: (Kaartsp.) t Geld dat ingezet wordt. || Pot: 2. Inzet bij het spel. || Pot: 3. Geldpot, kaartpot. || Pot: algemene inzet. || Pot; spel. || Spel; inzet. || Zaad, inzet bestaande uit knikkers bij t knikkerspel. || Zaad, inzet bij spel. || Zaad. [Inzet]. || Zaad: **6. Inzet bij het spel. || Zaad: 2. Het geheel van knikkers dat men bezit voor men begint te spelen. || Zaad: inzet bij het spel. || Zaad: z. toel. || Zaadje. || Zet; inzet. III-3-2