e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolen cokes: kōks (Gennep, ... ), fijn(e): fiŋǝ (Spekholzerheide), fī̄n (Milsbeek), fī̄nǝ (Nunhem), fijne kool: fiŋǝ koal (Kerkrade), fijnkool: finkǭl (Elsloo), grove: grǫvǝ (Milsbeek), grǭvǝ (Nunhem), klotkolen: klǫtkuǝlǝ (Bilzen), kolen: kōlǝ (Maastricht), kūlǝ (Reuver), kūǝlǝ (Thorn), kǭlǝ (Belfeld, ... ), mul: mø̜l (Bilzen), stukkool: štøkkoal (Spekholzerheide), vetkolen: vɛtkǭlǝ (Gennep, ... ) Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.] || De verschillende soorten kolen waarmee de oven wordt gestookt. Zie ook het lemma ɛkolenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 werd werd voor het stoken van de oven ook kolenslik gebruikt. Men noemde dit slemp (slɛmp). Zie ook het lemma ɛkolenslikɛ in wld II.5, pag. 216.' [N 49, 62b; monogr.] II-8