32284 |
kuipersvijs |
bijeendraaischroef:
bijęjndręjšruf (L328p Heel),
draaier:
drɛ̄jǝr (L164p Gennep),
draaischroef:
draaischroef (Q074p Kortessem),
duigentrekker:
dȳgǝtrękǝr (L320a Ell),
lier:
līr (L270p Tegelen
[(bij zware biervaten: met behulp van een staaldraad en een lier)]
),
praam:
prām (Q101p Valkenburg),
schroef:
sxruf (Q002p Hasselt),
šrū.f (L270p Tegelen),
spanschroef:
španšrū.f (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree),
tonvijs:
tǫnvē̜s (Q002p Hasselt),
trekklos:
trekklǫs (L329p Roermond),
trekwinde:
trękwen (Q111p Klimmen),
vaterwinde:
vātɛrw ̇en (Q095p Maastricht),
vijs:
vē̜s (Q002p Hasselt),
winde:
wen (Q095p Maastricht),
weŋ (L270p Tegelen),
wring:
vrēŋ (Q007p Eisden, ...
Q009p Maasmechelen),
wrongelblok:
vrǫŋǝlblōk (Q007p Eisden, ...
Q009p Maasmechelen)
|
Algemene benaming voor een werktuig waarmee de duigen aan de onderkant van het vat naar binnen worden gebogen. Het bestaat uit een kabel die om de duigen wordt geslagen en door middel van een schroef of draaispil wordt aangespannen. Zie ook afb. 217. [N E, 29; monogr.]
II-12
|