32676 |
lijnogen |
beugel:
bø̄gǝl (L387p Posterholt),
bø̜igǝl (Q009p Maasmechelen),
guiden:
gidǝ (P175p Gingelom),
kordeelogen:
kǝrdīǝlūǝgǝ (L312p Neerpelt),
leidselogen:
ęi̯tsǝlǫu̯gǝ (L295p Baarlo, ...
L289a Hushoven),
leidselringen:
ęi̯tsǝlreŋ (L288p Nederweert),
leiogen:
ęi̯ǫu̯gǝ (L318b Tungelroy),
leiringen:
lęi̯r ̇eŋ (L332p Maasniel),
leisgatter:
lę̄i̯s˲gatǝr (L192b Aijen, ...
L209p Merselo),
leisogen:
ęi̯suǝgǝ (L209p Merselo),
ęi̯sōgǝ (L159a Middelaar),
lijndogen:
lintō ̝ǝgǝ (L211p Leunen),
līntōgǝ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
lijndringen:
līntreŋǝ (L163p Ottersum),
lijnenhouder:
lęi̯nǝnhau̯ǝr (Q187p Sint Pieter),
lijnhaken:
linhøę̄k (L268p Velden),
linhø̄ ̞ǝk (Q035p Brunssum),
lijnhouders:
līnhǭi̯ǝrs (L322p Haelen),
lijnogen:
le ̞i̯nǭ ̝gǝ (Q191p Cadier),
linōgǝ (Q033p Oirsbeek),
linūǝgǝ (L244c America),
linǫu̯gǝ (Q019p Beek, ...
L294p Neer,
L321p Neeritter,
Q097p Ulestraten,
L268p Velden),
līnǫu̯gǝ (L426z Holtum, ...
L331p Swalmen),
ę̄i̯nōgǝ (P175p Gingelom),
lijnringen:
liŋr ̇eŋ (Q113p Heerlen),
liŋręŋ (Q204a Mechelen),
līnr ̇eŋ (Q111p Klimmen),
ogen:
uǝgǝn (L314p Overpelt),
yǝx (L282p Achel),
ō ̝ǝgǝ (L216p Oirlo),
ō ̞gǝ (Q188p Kanne),
ōǝgǝ (P175p Gingelom),
ūǝgǝ (L246p Horst),
ǫu̯gǝ (Q098p Schimmert, ...
L270p Tegelen),
ǫu̯ǝ (Q211p Bocholtz),
ǭu̯gǝ (P222p Opheers),
ogen voor de leis:
ǫu̯gǝ vør dǝ lęi̯.s (L270p Tegelen),
ogen voor de lijn:
ōgǝ vør dǝ l ̇i ̞ŋ (Q116p Simpelveld),
ploegringen:
plōxr ̇eŋ (L292p Heythuysen),
ringen:
r ̇eŋ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen,
L374p Thorn,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
reŋǝ (L115p Mook, ...
Q198b Oost-Maarland),
ręŋ (Q194p Rijckholt),
ringen voor de lijn:
reŋǝ vør dǝ līn (L248p Lottum, ...
L266p Sevenum),
ringen voor de lijnd:
reŋǝ vø̜r dǝ līnt (L115p Mook),
stuurschroef:
stȳrsxrūf (L286p Hamont),
toomhaak:
tūǝmhō ̞k (L312p Neerpelt)
|
Boven aan de voorploeg van bepaalde karploeg-typen bevindt zich een lat, waarvan de uiteinden zijn voorzien van of eindigen in een ring of schroefvormige krul, waar men de ploeglijn doorheen haalt. Deze "ogen" houden de dubbele ploeglijn gescheiden en voorkomen, dat ze bij het keren onder in de voorploeg verward zou raken of met de grond in aanraking zou komen. Bij een ander (wentel)ploegtype fungeert de brede beugelvormige handgreep van de dieptehefboom als leidselhouder. [N 11, 31.II.j; N 11A, 97j + 98b]
I-1
|