32580 |
mest afsteken |
(mest) afkorten:
afkǫrtǝ (L192b Aijen, ...
L163p Ottersum),
áfkǫrtǝ (L209p Merselo, ...
L216p Oirlo),
āfkǫrtǝ (L294p Neer),
afschrooien:
āfsxrø̜i̯ǝ (L246p Horst),
āfsxrǭi̯ǝ (L248p Lottum, ...
L266p Sevenum),
afsteken:
afstē̜kǝ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
afstɛ̄ʔǝn (K278p Lommel),
āfstiękǝ (Q002b Kiewit),
āfstē̜kǝ (L269p Blerick, ...
L360p Bree,
L326p Grathem,
L292p Heythuysen,
L265b Kronenberg,
L321p Neeritter),
āfštēǝkǝ (Q192p Margraten),
āfštē̜kǝ (L291p Helden, ...
Q111p Klimmen,
L332p Maasniel,
L331p Swalmen),
ǭfstē̜kǝ (Q004p Gelieren Bret, ...
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
doorhouwen:
dōrhǫu̯ǝ (Q192p Margraten
[(met een bijl)]
),
doorsteken:
duǝrštęǝkǝ (Q194p Rijckholt),
dø ̞rǝxštē̜.xǝ (Q116p Simpelveld),
dōrštē̜kǝ (L384p Herkenbosch),
dūršte ̝ǝkǝ (Q191p Cadier),
doorstoten:
dōrštūǝtǝ (Q192p Margraten
[(met een bijl)]
),
kort steken:
kǫrt stēkǝ (Q009p Maasmechelen),
lossteken:
lǫsstēʔǝ(n) (K314p Kwaadmechelen),
oversteken:
ø̄vǝrstēkǝ (K358p Beringen),
snijden:
snē̜ǝ (K318p Berverlo, ...
Q078p Wellen),
šnii̯ǝ (Q027p Doenrade),
steken:
stēkǝ (K317p Leopoldsburg),
stē̜kǝ (K357p Paal),
uitsteken:
ū ̞tstēękǝ (L420p Rotem)
|
Om bij het mestuitrijden de dieper gelegen, aangezakte en samengeperste mest in de mestvaalt en vroeger in de potstal beter met de riek te kunnen opnemen, stak, sneed of hakte men deze door met respectievelijk een scherpe spade, een soort zaag, een bijl. De hieronder vermelde termen hebben alle mest tot object. [N 18, 15 + 21d add.; N 11A, 11; monogr.]
I-1
|