32751 |
met een voor spitten |
bet een spit graven:
bę ǝn spēt ˲[graven] (Q002c Bokrijk),
bet split graven:
bǝ splęt ˲[graven] (P048p Halen),
een spit graven:
ǝ spēt ˲[graven] (K359p Koersel),
een voor graven:
ǝn vōr [graven] (Q101p Valkenburg),
een voor spaden:
ęi̯n vǭr [spaden] (L294p Neer),
ęn vō ̝ǝr [spaden] (L192b Aijen, ...
L209p Merselo),
een voord spaden:
ǝn vō ̞ǝrt [spaden] (L282p Achel),
graven:
[graven] (K318p Berverlo, ...
Q191p Cadier,
Q119p Eygelshoven,
Q193p Gronsveld,
L429p Guttecoven,
L426z Holtum,
Q111p Klimmen,
L377p Maasbracht,
L332p Maasniel,
Q117p Nieuwenhagen,
Q198b Oost-Maarland,
L387p Posterholt,
Q111q Ransdaal,
Q194p Rijckholt,
L373p Roosteren,
Q098p Schimmert,
Q015p Stein,
Q112z Ten Esschen,
Q014p Urmond,
Q178p Val-Meer,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
het spit graven:
ǝt spet ˲[graven] (K357p Paal),
ǝt spēt ˲[graven] (Q002p Hasselt),
hoven:
hǭvǝ (L364p Meeuwen),
in voren leggen:
e vūǝrǝ lęqǝ (Q111p Klimmen),
mee het spit graven:
mē ǝt spęt ˲[graven] (K353p Tessenderlo),
mee spitten graven:
mē spętǝn [graven] (K353p Tessenderlo),
met een spit graven:
mę ǝ(n) spęt ˲[graven] (P175p Gingelom, ...
P044p Zelem),
met een spleet graven:
mę ǝn splēǝt ˲[graven] (P175p Gingelom),
męt˱ ǝn splēt ˲[graven] (Q162p Tongeren),
met een voor spaden:
met˱ ǝn vōr [spaden] (L246p Horst),
męt˱ ǝn vǭr [spaden] (L324p Baexem, ...
L266p Sevenum),
met spit graven:
męt spēi̯t [graven] (Q072p Beverst),
met voren graven:
met ˲vōrǝ [graven] (L383p Melick),
met één voor graven:
met˱ ̇ęi̯n vū ̞ǝr [graven] (Q116p Simpelveld),
omdoen:
[omdoen] (Q111* Onbekend),
omgraven:
[omgraven] (L331b Boukoul, ...
Q188p Kanne,
K314p Kwaadmechelen,
Q111q Ransdaal,
L331p Swalmen,
Q117a Waubach),
omspaden:
[omspaden] (L282p Achel, ...
L244c America,
L324p Baexem,
L215p Blitterswijck,
L164p Gennep,
L289a Hushoven,
L289b Leuken,
K278p Lommel,
L372p Maaseik,
L163p Ottersum,
L318b Tungelroy),
op de voor spaden:
op ˲dǝ vǭr [spaden] (L192a Siebengewald),
ǫp ˲dǝ vō ̞r [spaden] (L368p Neeroeteren),
op voor graven:
ǫp ˲vǭr [graven] (Q009p Maasmechelen),
op voren graven:
ǫp ˲vōrǝ [graven] (L426p Buchten),
ǫp ˲vūrǝ [graven] (Q035p Brunssum),
op één voor omgraven:
ǫp˱ ēn vūǝr [omgraven] (Q033p Oirsbeek),
schuppen:
[schuppen] (Q119p Eygelshoven),
spaden:
[spaden] (L295p Baarlo, ...
L322p Haelen,
L286p Hamont,
L265b Kronenberg,
K317p Leopoldsburg,
K278p Lommel,
L332p Maasniel,
L159a Middelaar,
L115p Mook,
L288p Nederweert,
L416p Opglabbeek,
L163p Ottersum,
L290p Panningen,
L266p Sevenum,
L268p Velden,
L271p Venlo),
spit maken:
spēt mǭǝkǝ (P222p Opheers),
van de hand graven:
van dǝ hantj ˲[graven] (Q035p Brunssum),
voorgoed spaden:
vø̄rgōt [spaden] (L321p Neeritter),
voren graven:
vǭrǝ [graven] (Q096d Smeermaas),
voren spaden:
vōrǝ [spaden] (L314p Overpelt)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|