25386 |
niet meteen leegbloeden |
binnenbloeder:
benǝblōjǝr (L331p Swalmen),
bloed inhouden:
blōt enhaldǝ (L271p Venlo),
de hartader niet hebben:
dǝ hartowǝr ni hɛmǝn (L312p Neerpelt),
doorgestoken:
dørx gǝštōkǝ (Q204a Mechelen),
er langs zitten:
(men zegt) gi zit ǝr lɛŋs (L312p Neerpelt),
genabbeld:
gǝnabǝlt (L163p Ottersum),
geraakt zijn:
(het hart) es gǝrakt (K358p Beringen),
gesteken varken:
gǝstɛ̄kǝ vɛrkǝ (Q175p Riemst),
hem sanguineren:
(het varken heeft) hǝm gǝšaŋǝniǝrt (Q180p Mal),
het bloed ophouden:
ǝt blōt ǫphǭjǝ (L318b Tungelroy),
het hart afgestoken:
ǝt hart āfxǝštǭkǝ (Q030p Schinveld),
in zijn bloed stikken:
(het varken) stekt ew zǝ blut (L413p Helchteren),
kapotgestoken:
kǝpot gǝstōkǝ (L265p Meijel),
mis(ge)stoken:
mes gǝstø̜ǝkǝ (Q083p Bilzen),
mesgǝštōkǝ (Q099q Rothem),
mesgǝštǭkǝ (L325p Horn),
mesxǝstǭkǝ (L269b Boekend),
mistǫǝkǝ (P107a Rummen),
missteek:
messtēk (L320a Ell),
mesštiǝk (Q203p Gulpen),
missteken:
mistɛ̄kǝ (Q180p Mal),
naar binnen fietsen:
(het varken is) noar binnǝn gǝfitst (Q036p Nuth),
naar binnenlopen:
(het bloed) lø̜p [hem] nō bɛnǝ (L432p Susteren),
naar binnenschieten:
(het bloed) šōt nǭ benǝ (L265p Meijel),
naar het hart schieten:
(het bloed) sxit no that (Q078p Wellen),
niet goed genoeg bloeden:
(het varken heeft) nēt gōt gǝnōx gǝblōwt (Q113p Heerlen),
niet goed uitgebloed:
nit jot ūsgǝblǫwt (Q121p Kerkrade),
niet goed willen bloeden:
(het varken) welt nēt gōt blōjǝ (L270p Tegelen),
niet leegbloeden:
(het varken is) nēt lē̜x gǝblōjt (L416p Opglabbeek),
niet schieten:
(het bloed) šet nī (Q072p Beverst),
niet te goed uitgebloed:
ni tǝ guj ǫtxǝblujt (K278p Lommel),
niet uitbloeden:
(het varken is) nēt ǫusgǝblǭwt (Q121p Kerkrade),
niet uitgebloed:
nēt ūtgǝblō.jt (L269p Blerick),
nēt ūtgǝblōt (Q099q Rothem),
nog bloed inhebben:
(het varken) hęi nox blut ęn (P117p Nieuwerkerken),
nog get inhebben:
(het varken) hēt nox gęt īn (Q091p Veldwezelt),
nog niet heel kapot:
nǫx ni hēl kǝpǫt (Q158p Riksingen),
onder de rib(ben) steken:
(het varken is) ǫnǝr dǝ røp gǝstōkǝ (L413p Helchteren),
onder de ribben steken (Q071p Diepenbeek),
ophouden:
(het bloed) hɛltj ǫp (L292p Heythuysen),
portefeuille:
pǫrtǝfǫl (P050p Herk-de-Stad),
rot zijn:
(het vlees) es rut (P176p Sint-Truiden),
slecht afgesteken:
slɛxt avgǝstēǝkǝ (P108p Grazen),
slecht gebloed:
šlɛx gǝblōjt (Q198a Mesch),
slecht gestoken/gesteken:
slē̜xǝstē̜kǝ (Q163p Berg),
slęx gǝstēkǝ (P211p Waasmont),
slęx gǝstūǝkǝ (Q083p Bilzen),
slęxt gǝstukǝn (Q003a Oud-Waterschei),
slɛx gǝstēkǝ (P176p Sint-Truiden),
slɛxt gǝstōkǝ (Q009p Maasmechelen),
slɛxt gǝstōkǝn (Q011a Kotem),
šlēx gǝstēkǝ (L290p Panningen),
šlɛx gǝštōkǝ (L426p Buchten),
te diep gekeeld:
tǝ dep gǝkiǝlt (P177p Zepperen),
te diep gestoken:
tǝ dēp gǝstȳkǝ (L362p Opitter),
tǝ dēp gǝstōkǝ (L318b Tungelroy),
te wijd doorgestoken:
tǝwīt dørgǝstōkǝ (L211p Leunen),
valse steek:
valsǝ stęǝk (Q156p Borgloon),
verkeerd gestoken:
vǝrkīrt gǝstōǝkǝ (Q039p Hoensbroek),
ǝrkīrt gǝstōkǝ (Q095p Maastricht),
verkeerde steek:
vǝrkirdǝ stēk (Q039p Hoensbroek),
verklotten:
(het bloed) vǝrklǫt (K318p Berverlo),
versmachten:
(het varken is) vǝrsmaxt (L413p Helchteren),
verstokken:
(het bloed) vǝrstǫkt (K318p Berverlo),
verstopt zijn:
(de ader) ǝs vǝrstǫpt (P057p Kuringen),
zich niet uitbloeden:
(het varken heeft) zex nēt utgǝblōt (Q033p Oirsbeek),
zich schrikken:
(het varken) sxrɛk zex (L269p Blerick)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|