19546 |
olielamp |
friet:
frīt (L331p Swalmen),
frit:
frī̄t (L331p Swalmen),
godslamp:
Het bakje is gevuld met olie. Daarop ligt een kruisje of een rond plaatje uit dun metaal met een gaatje erin. Daardoor stak de lampepit die verder zich in de olie bevond. Naarmate de olie zakte, zakte ook het metalen plaatje dat erop lag. Naast deze lampen zijn er natuurlijk ook moderne lampen als neonlicht
goͅtslamp (P048p Halen),
lemmet:
lēmǝt (L299p Reuver
[(brandde op een lint)]
),
licht:
løx (L381p Echt
[(id)]
),
løxt (L374p Thorn
[(gewone stallamp)]
),
olielamp:
aoliejlamp (L329p Roermond),
aolielamp (L330p Herten (bij Roermond), ...
L332p Maasniel,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
aolīēlamp (L427p Obbicht),
olielamp (L289b Leuken, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L329p Roermond),
olilamp (K278p Lommel),
ōlīlamp (L422p Lanklaar),
ōͅlilamp (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
oͅləlamp (Q078p Wellen),
ulilamp (L317p Bocholt, ...
L420p Rotem),
y(3)̄lilamp (L416p Opglabbeek),
ølilamp (K318p Beverlo),
ǭlilamp (L270p Tegelen),
olielamp
y(3)̄lilamp (L416p Opglabbeek),
olielampje:
olielempke (L265p Meijel),
oliepitje:
oliepitteke (P048p Halen),
oͅlipitjə (L282p Achel),
(Met leezendj-olie = lijnolie)
oliepitjes (L318b Tungelroy),
oliglamp:
oǝlǝxlamp (Q255p Kelmis),
oligslamp:
aoligslamp (Q020p Sittard),
oͅalixslamp (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
oͅaləslamp (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
olielamp
ōāligslamp (Q113p Heerlen),
olielamp, bijvoorbeeld in de kerk
oaligslamp (Q113p Heerlen),
Verklw. oaligslempke
oaligslamp (Q113p Heerlen),
pad:
mv. pedde
pɛt (L299p Reuver),
pit:
pɛt (L297p Belfeld, ...
L299p Reuver
[(van gegoten ijzer)]
),
smoklamp:
smóklamp (Q095p Maastricht),
smooklamp:
smooklamp (Q095p Maastricht),
smoutlamp:
sjmaatlaamp (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
sjmautlamp (Q020p Sittard),
smaatlamp (Q179p Zichen-Zussen-Bolder, ...
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
smaetlamp (L426p Buchten),
smatlamp (Q093p Rosmeer),
smātlamp (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q077p Hoeselt,
Q162p Tongeren,
Q078p Wellen),
smoutlamp (L314p Overpelt),
smōͅ.tla.mp (L318b Tungelroy),
smoͅu̯tlamp (L368b Waterloos),
man. mv. ~\\
smātlamp (Q156p Borgloon),
Uit de tuit kwam het licht. Het bakje was gevuld met smout. Als de smout leeggebrand was, kon men hem vernieuwen door het deksel van het bakje af te nemen.
smōͅtlamp (P048p Halen),
vr.
smātlamp (Q071p Diepenbeek),
smoutlampje:
sjmawtlémpke (Q111p Klimmen),
smaajtlempke (Q095p Maastricht),
smatlɛmpkə (Q079a Wintershoven),
smaudlempke (Q020p Sittard),
smātleͅmpkə (Q002p Hasselt),
⁄smāt⁄lēͅmpkə (K361a Boekt/Heikant),
(olielamp) zie tekening
smaotlempke (L288a Ospel),
olielampje
sjmaadlèmpke (Q198p Eijsden),
smoutlampje
smøͅtlam⁄jə (K314p Kwaadmechelen),
smoutpot:
m. mv. ~p€t
smātpoͅt (Q002p Hasselt),
smoutpotje:
smaatputje (Q113p Heerlen),
snotlamp:
(snotneus)
snotla‧mp (L289p Weert),
snotnaas:
snotnaas (L326p Grathem),
snoͅtnās (L288a Ospel),
#NAME?
snoͅtnās (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket/Heisterstraat,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L289p Weert),
snotneus:
snotneus (L159a Middelaar, ...
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum),
snòtneus (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zie tekening.
snotneus (L216p Oirlo),
snuiter:
sjnuiter (Q014p Urmond),
snuiterd:
snoetert (L329p Roermond),
traangrèle:
troͅanjryl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
traanlamp:
troͅanlamp (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
wiekje:
olielamp met vlottertje waar wiekje doorstak
wekskə (Q078p Wellen)
|
\'t Oudste bekende olielampje || De olielamp die tijdens het inzetten in de oven werd geplaatst. [monogr.] || lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lampje waarin smout als brandstof gebruikt werd || Mijnlamp die men heel vroeger in de mijn gebruikte. Vanwege haar vorm werd zij "Froschlampe" genoemd. [monogr.] || olielamp || olietuitlampje zonder glas || ouderwetse olielamp || Ouderwetse olielamp, vervaardigd van ijzer, met lont, die tijdens het inzetten in de oven werd geplaatst. [monogr.] || smoutlamp || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)], [N 20 (zj)] || tuitlamp
II-4, II-8, III-2-1
|