e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegzool bank: ba.nk (Panningen), baŋk (Hunsel, ... ), bãŋk (Leunen, ... ), bodem in de grond: bōi̯ǝm in dǝ grōnt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), da-aarde: dǫu̯ērt (Valkenburg, ... ), dǫu̯ęǝt (Eys), dǫu̯ę̄ǝt (Heerlen), daad/dood (?): duǝt (Lummen), dǫǝt (Meldert), dǭet (Beringen), daadgrond: dǭǝt˲gront (Beringen), de helle: dǝ hɛlǝ (Munstergeleen), deelaarde: deelaarde (Millen), dę̄i̯leat (Tongeren), deg: dɛx (Tessenderlo, ... ), doodlaag: duǝtlōx (Linkhout), drijfzand: drīf˲zaŋk (Tegelen), ertslaag (?): ę̄slǭx (Einighausen), flei: flɛi̯ (Baarlo, ... ), fleibank: flɛi̯baŋk (Tegelen), flins: flens (Weert), gel-leem: žɛ ̝lliǝm (Halen), groene drift: grynǝ drift (Beringen), groene kleilaag: grø̄nǝ klɛi̯lǭx (Mechelen), harde bittere: hɛtǝ bø̜tǝrǝ (Zelem), harde laag: harde laag (Rotem), hardǝ Iǭx (Meijel), hātǝ lōx (Herk-de-Stad), hęrdǝ lō ̞ǝx (Zolder), hɛrdǝ Iǭx (Boekend, ... ), harde leemgrond: hęrǝ liǝmgrǫnt (Leopoldsburg), hellaag: hęllǭx (Kiewit), helle laag: hɛl lōx (Einighausen), hɛl lōǝx (Bocholtz, ... ), helle leem: hɛlǝ lęi̯m (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ijzeraarde: īzdǝrę̄rt (Haelen), īzǝrē ̞ǝrt (Egchel), īǝzǝrē ̞ǝrt (Hoensbroek), īzǝrę̄rt (Nunhem), ijzerbank: īzǝrbaŋk (Klimmen, ... ), īzǝrbãŋk (Milsbeek, ... ), ijzererts: ęi̯zǝręts (Rummen), ijzergrond: īzǝrgront (Geulle), ɛ ̝i̯zǝrgrǫnt (Velm), ijzerkwei: īzǝrkwɛi̯ (Swalmen), ijzerlaag: īzǝrlǭu̯x (Maasmechelen), īzǝrlǭx (Geistingen, ... ), īǝzǝrlǭǝx (Rekem), ęi̯ǝzǝrlōx (Spalbeek), ę̄i̯zǝrlōx (Herk-de-Stad), ijzermaal: ę̄zǝrmó̜l (Romershoven), īzǝrmǭǝl (Neerharen), ijzersteen: ę̄zǝrstin (Lummen), ę̄zǝrstiǝn (Beringen), ijzersteenlaag: ę̄zǝrstīnlǭx (Kiewit), keibaan: kęi̯bãn (Tungelroy  [(hard)]  ), keilaag: kęi̯lǭx (Aldeneik, ... ), keldergrond: kaldǝrgrǫnt (Tongeren), kiezelbank: kēzǝlbaŋk (Rotem), klei: klɛi̯ (Bree, ... ), kǝlāi (Boorsem), kleigrond: klęi̯gront (Hoensbroek), klę̄i̯gro ̝nt (Mechelen), kleilaag: klø̜i̯lǭu̯x (Maasmechelen), klɛ ̝i̯lo ̞ax (Hoensbroek), klɛ ̝i̯lǭx (Einighausen, ... ), kleistol: klęi̯štǫl (Schinveld), klevenaarde: klę̄mǝnērt (Hoensbroek), klę̄vǝndǝr (Noorbeek, ... ), klę̄vǝnę̄rt (Noorbeek, ... ), klip: klep (Bree, ... ), kløp (Helchteren), klęp (Neerpelt), koffiebank: kǫfibãŋk (Leunen), koffielaag: kofilǭu̯x (Maasmechelen), kofilǭx (Boekend), kǫfilǭx (Berverlo, ... ), korst: kø̜st (Linkhout, ... ), kōǝs (Mechelen, ... ), kūǝš (Oirsbeek), kǫrs (Zolder), kǫrst (Beringen, ... ), kǫs (Beverst, ... ), kwade grond: kwade grond (Tessenderlo), kweert: kwē ̞rt (Swalmen), laag: lǭx (Ospel), laag leem: lōx līm (Linkhout), lōǝx līǝm (Brustem), laag rode zand: lōx rűǝ zant (Bree), leem: lēm (Hoensbroek), lę̄ ̝m (Cadier, ... ), lę̄m (Opheers), leembank: lęi̯mbaŋk (Tegelen), leemklip: lęi̯mklep (Bree), leemlaag: liǝmlǭx (Sint-Truiden), līmlōǝx (Gingelom), lēi̯ǝmlāx (Lommel), lęi̯mlǭx (Blerick, ... ), līǝmlǭx (Beringen), ę̄mlǭx (Sint-Martens-Voeren), nere: nēǝrǝ (Mal), oer: ūr (Hout-Blerick, ... ), oeraarde: ūrę̄ǝt (Waubach), oerbank: u ̞ǝrbãŋk (Donk), uǝrbaŋk (Halen), ōarbaŋk (Neeritter), ūrbaŋk (Klimmen, ... ), oerlaag: ōrlǭx (Ospel), ūrlǭx (Boekend, ... ), ondergrond: ondǝrgrõnt (Merselo), oŋǝrgro.ŋk(t) (Kronenberg), oŋǝrgront (Weert), ōndǝrgrōnt (Rothem), ondergrondlaag: ondǝrgro.ntlǭx (Lottum), onderlaag: oŋǝrlo ̞ax (Hoensbroek), oŋǝrlǭ.x (Sittard), oŋǝrlǭx (Egchel), onderste voor: ǫndǝrstǝ vōr (Berverlo), pan: pan (Obbicht, ... ), paplaag: paplǭǝx (Rekem), ploegzool: plōx˲z ̇ǭǝl (Simpelveld), plūx˲zǭl (Aijen), potaarde: pǫti̯at (Herk-de-Stad, ... ), pǫti̯ãt (Diepenbeek, ... ), pǫti̯ãǝ(ǝ)t (Borgloon, ... ), pǫti̯ēt (Riksingen), pǫt˱i̯at (Vliermaal), pǫt˱ęi̯ǝt (Rummen), potaardeplak: pǫti̯ãtplak (Borgloon), protlaag: prǫtlǭx (Hechtel), rijnzand: rę̄nzant (Opheers), rode grond: rui̯ǝ grōnt (Eisden), rode klip: rui̯ klep (Neerpelt), roestlaag: ro ̞slu̯ōf (Riksingen), roslūǝx (Vliermaal), ruslǭx (Baarlo), schilfer: šęlfǝr (Beverst), schurft: sxørǝf (Kermt), sxø̜.rǝft (Zolder), sxø̜rǝft (Berverlo, ... ), šø̜rǝf (Diepenbeek), schurftlaag: sxø̜rǝftlǭx (Lommel), sleeplaag: sliǝplǭx (Hechtel), slijklaag: šlīklǭx (Mechelen), sloper: šlūǝpǝr (Brunssum), spei: špāi̯ (Herten), špɛi̯ (Boukoul, ... ), speilaag: špai̯ lǭx (Montfort), špɛi̯lǭx (Haelen, ... ), speklaag: špɛklǭx (Haelen), suikerij: sokǝręi̯ (Tungelroy), suikerijbank: sokǝrēi̯ba.ŋk (Panningen), suikerijgrond: sokǝręi̯grontj (Haelen), sukrɛi̯groŋk (Egchel), sǫkǝręi̯gront (Weert), suikerijlaag: sokǝręi̯lǭx (Ell), sykǝrei̯lǭx (Middelaar), taaie grond: tɛi̯ǝ grōnt (Gronsveld), turflaag: tø̜rǝflǭx (Beringen), valse aarde: valsǝ ę̄rt (Helden), valse grond: valsǝ groŋk (Helden), vette onderlaag: vętǝ ondǝrlǭx (Ulestraten), vuile grond: vālǝ gront (Gingelom), watersteen: wátǝrstiǝn (Sint-Truiden), zandbank: zand˲baŋk (Klimmen), zandflei: zaŋkflɛi̯ (Tegelen), zandlaag: zantlǭx (Blerick, ... ), zandoer: zant˱ōr (Weert), zant˱ūr (Genk), zavel: zāvǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(zachte laag)]  ), zolder: zolǝr (Romershoven), zoldergrond: zǫlǝrgrǫnt (Zolder), zool: zǭ.l (Sittard), zǭl (Haelen, ... ), zware grond: žuǝrǝ grōnt (Rijckholt), zware kweert: žwǭr kwę̄rt (Herten), zwarte korst: zwɛtǝ kø̜st (Linkhout) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, hebben alle betrekking op de grond of de grondlaag onder de bouwvoor. De onder A. vermelde benamingen zijn vooral van toepassing op de korst of harde laag, die bij regelmatig ploegen onder in of juist onder de voor gevormd wordt door de druk en de strijkende werking van het ploeghoofd; van tijd tot tijd moet deze laag met de ondergronder gebroken worden. Onder B. vindt men benamingen voor een harde laag onder de bouwvoor, die het water slecht doorlaat. Deze termen betreffen soms een uitgestrekte laag, in andere gevallen een bank of een laag van beperkte omvang. Vaak ook wijzen ze meer op een grondsoort dan op een laag onder de bouwvoor. De veelheid van termen (zoals die voor bijzondere kleisoorten, klevende en kneedbare aarde, modderige grond e.d.) hangt nauw samen met plaatselijke en regionale verschillen in bodemgesteldheid. Tenslotte wordt onder C. een opsomming gegeven van benamingen voor een bijzondere laag in de ondergrond, een roestbruine ijzerhoudende laag (van een bepaalde grondsoort) die hard of zacht kan zijn. [N 11A, 129g; N 27, 12a + b; N 27, 13a add.; monogr.; div.] I-1