28890 |
priem |
been:
bēn (L416p Opglabbeek),
bennenpin:
bɛnǝpen (L163p Ottersum),
boortje:
bø̜̜̄̄rkǝ (Q095p Maastricht),
els:
ē̜ls (L330p Herten),
ęls (L271p Venlo),
ɛls (Q018p Geulle, ...
K317p Leopoldsburg,
L299p Reuver),
else:
e.lsǝ (K361p Zolder),
ø.lsǝ (K361p Zolder),
kleefmes:
klēfmɛts (Q013p Uikhoven),
kniep:
knip (L265p Meijel),
paaltje:
pølkǝ (Q003p Genk),
pęlkǝ (Q083p Bilzen),
pik:
pek (L381p Echt, ...
K317p Leopoldsburg),
pin:
pen (L291p Helden, ...
L321p Neeritter,
P052p Schulen,
L318p Stramproy,
L270p Tegelen),
pēn (Q200p s-Gravenvoeren),
pinnetje:
penkǝ (Q007p Eisden, ...
L414p Houthalen,
L368p Neeroeteren),
poinçon:
pwɛ̄sõ̜ (Q083p Bilzen),
priem:
friǝm (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade),
prim (Q071p Diepenbeek, ...
L381p Echt,
L330p Herten,
Q165p Hopmaal,
L246p Horst,
L414p Houthalen,
P219p Jeuk,
Q088p Lanaken,
Q204a Mechelen,
Q099p Meerssen,
L364p Meeuwen,
L416p Opglabbeek,
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L266p Sevenum,
P176p Sint-Truiden,
Q015p Stein,
L270p Tegelen,
K361p Zolder),
prēm (L269p Blerick, ...
L428p Born,
Q021p Geleen,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L424p Meeswijk,
L424p Meeswijk,
Q032p Schinnen,
L423p Stokkem,
Q013p Uikhoven,
L289p Weert),
pręjm (Q020p Sittard),
prīm (Q083p Bilzen, ...
Q027p Doenrade,
P047p Loksbergen,
Q095p Maastricht,
K353p Tessenderlo,
Q162p Tongeren),
prīǝm (K353p Tessenderlo),
priempje:
pri-jmkǝ (L417p As),
prēmkǝ (L271p Venlo),
prīmkǝ (Q083p Bilzen),
punt:
pynt (Q162p Tongeren),
rijgpinnetje:
rīxpenǝkǝ (L265p Meijel),
ruffelpriem:
røfǝlprēm (Q016p Lutterade),
spits:
spets (Q083p Bilzen),
spitspunt:
spetspønt (L271p Venlo),
špetspønt (L270p Tegelen),
špetspøntj (L328p Heel, ...
L330p Herten),
steekpriem:
štē̜kprīm (L387p Posterholt),
steekpunt:
steekpunt (L421p Dilsen),
stē̜kpynt (Q162p Tongeren),
stikkentrekker:
stikǝntrękǝr (Q071p Diepenbeek),
trochelijzer:
trǭxǝlizǝr (Q111q Ransdaal),
troggelpinnetje:
trǭgǝlpenǝkǝ (Q198p Eijsden),
verpinder:
vǝrpendǝr (K353p Tessenderlo),
vits:
fets (L423p Stokkem),
vogelenpik:
vōgǝlǝpek (K361p Zolder),
zuil:
zyl (Q253p Montzen),
zȳl (L330p Herten, ...
L318p Stramproy),
žyl (L289p Weert),
zuiltje:
zøjlkǝ (L421p Dilsen)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Priem voor het maken van gaatjes in artikelen die volgens het gietprocedé zijn vervaardigd. [monogr.] || Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12, II-7, II-8
|