30495 |
rietklem |
dringer:
dreŋǝr (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen),
klem:
klɛm (L320a Ell, ...
Q111p Klimmen),
knecht:
knɛx (Q071p Diepenbeek, ...
Q098p Schimmert),
preshaak:
prɛshǭk (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen),
strooieklam:
štrȳǝklam (Q111p Klimmen),
strooieklem:
štrȳǝklɛm (Q111p Klimmen)
|
Klem die op de riet- of strobos wordt geplaatst vóór deze op het dak wordt vastgebonden. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bos uiteen kan vallen. In L 318b werd het riet met behulp van het mes geklemd. Zie ook afb. 78a. [N F, 16]
II-9
|