32637 |
stoppelploeg |
belkmachine:
bęlǝkmǝšīn (Q158p Riksingen),
belkploeg:
be.lǝk[ploeg] (Q181p Sluizen
[(één scharige voetploeg)]
),
belǝk[ploeg] (Q203a Reijmerstok
[(éénscharige voetploeg)]
),
bęlǝk[ploeg] (Q019p Beek, ...
L430p Einighausen
[(driescharig)]
,
Q009p Maasmechelen
[(éénscharige ploeg met een wieltje van voren)]
,
L424p Meeswijk
[(éénscharig of meerscharig)]
,
Q033p Oirsbeek
[(tweescharig of driescharig)]
,
Q032a Puth
[(meerscharig)]
,
Q158p Riksingen,
Q098p Schimmert
[(éénscharig tweescharig of driescharig)]
,
Q020p Sittard,
Q162p Tongeren
[(éénscharige voetploeg)]
,
Q080p Vliermaal),
bɛ ̝lǝk[ploeg] (Q113p Heerlen),
doorsteekploeg:
dō˱rstē̜kplōx (L292p Heythuysen
[(éénscharig)]
),
ponystoppelploeg:
pó̜nistǫpǝlplox (L248p Lottum
[(tweescharig)]
),
schelploeg:
šɛ ̝lplōx (Q211p Bocholtz),
stoppelploeg:
stǫpǝl[ploeg] (L292p Heythuysen
[(tweescharig of meerscharig)]
, ...
L246p Horst
[(tweescharig - ook wentelbaar)]
,
L265b Kronenberg
[(tweescharige wentelploeg)]
,
L248p Lottum
[(éénscharig of meerscharig)]
,
L209p Merselo
[(tweescharig of meerscharig)]
),
štǫpǝl[ploeg] (Q204a Mechelen),
stroopmachine:
štrø̄fmǝši ̞ŋ (Q116p Simpelveld
[(tweescharig of meerscharig)]
),
štrø̄pmašin (Q113p Heerlen
[(met een rolletje van voren)]
),
štrø̄pmašiŋ (Q192p Margraten
[(meerscharig)]
),
štrø̄pmǝšin (Q033p Oirsbeek
[(oudste term voor een tweescharige of driescharige stoppelploeg)]
),
stroopploeg:
strø̄ ̞p[ploeg] (Q198b Oost-Maarland
[(driescharig)]
),
štrø̄ ̞p[ploeg] (Q191p Cadier
[(tweescharig of driescharig)]
, ...
Q193p Gronsveld),
štrø̄p[ploeg] (Q192p Margraten
[(driescharig)]
, ...
Q204a Mechelen),
štrø̜i̯p[ploeg] (Q103p Berg / Terblijt
[(driescharig of vierscharig)]
),
stroopschaar:
štrø̄pšār (Q117p Nieuwenhagen),
stroopschaarder:
štrø̄pšē̜rdǝr (Q192p Margraten
[(driescharige ploeg)]
)
|
In dit lemma zijn alleen die benamingen voor de eenscharige voet- of radploeg en voor meerscharige kar- of wielploegen opgenomen, die er op wijzen, dat de betreffende ploeg vooral werd gebruikt om een stoppelveld e.d. oppervlakkig om of los te ploegen. Voor ploegbenamingen waarin het aantǝl scharen tot uitdrukking komt, zie men het lemma meerschalige ploegen. Ondiep ploegwerk werd in L 270 verricht met de brabander (voetploeg); in L 332 bediende men zich bij het "doorsteken" van de brabantse (voet)ploeg; stoppels ploegen werd in Q 95 gedaan met de steltploeg; om te "belken" gebruikte men in Q 103 de wentelploeg of de brabantse ploeg; "stropen" deed men in Q 200, 247, 247a met de pant√Æ. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 75; N J, 10 add.; monogr.]
I-1
|