e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strompelend lopen bij het aantrekken (zich) niet houden: nēt hǫu̯ǝ (Moresnet), (zich) strengen: (zich) strengen (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), aanstoten: aanstoten (Beverst, ... ), anstūǝtǝ (Venray), ānstytǝ (Zolder), ānstūǝtǝ (Hasselt, ... ), ānstǫu̯tǝ (Opheers), ānštūǝtǝ (Montfort, ... ), āstūtǝ (Bokrijk), ǫǝnstūǝtǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), ǭnstutǝ (Rummen, ... ), ǭnstuu̯ǝtǝ (Tessenderlo), ǭnstǫu̯tǝ (Bilzen), ɛnstūǝtǝ (Zelem), aantrekken: aantrekken (Grevenbicht / Papenhoven), āntrękǝ (Maxet), ǫǝntrękǝ (Zonhoven), bortelen: bø̜tǝlǝ (Kanne), bǫtǝlǝ (Zelem), niet vast in de haam: niet vast in de haam (Urmond), roffen: rofǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), rutsen: røtšǝ (Moresnet), schachelen: šaxǝlǝ (Maastricht), schampen: sxampǝ (Hasselt  [(met de hoeven uitglijden)]  ), stachelen: staxǝlǝ (Halen, ... ), štaxǝlǝ (Kerkrade, ... ), stechelen: stexǝlǝ (Meijel, ... ), stɛxǝlǝ (Leopoldsburg, ... ), stɛ̄xǝlǝ (Gingelom), štixǝlǝ (Roggel), štɛxǝlǝ (Haelen), stobbelen: stobǝlǝ (Genk  [(moeizaam aantrekken)]  , ... ), stompelen: stompǝlǝ (Bree), stoppelen: stoppelen (Meeuwen), stǫpǝlǝ (Bocholt), strampelen: štrampǝlǝ (Posterholt  [(strompelen)]  ), strobbelaar: strubǝlǝr (Sevenum  [(paard dat strobbelt)]  ), štrubǝlē̜r (Baarlo), strobbelen: strobǝlǝ (Bocholt, ... ), strubǝlǝ (Meijel, ... ), strǫbǝlǝ (Weert), štrubǝlǝ (Haelen, ... ), strompelen: strompelen (Meeuwen), strumpǝlǝ (Sint-Truiden, ... ), strumǝlǝ (Ottersum), štrompǝlǝ (Rothem, ... ), strompelzak: štrompǝlzak (Baarlo  [(strompelend paard)]  ), struikelaar: strūkǝlǝr (Venray), struikelen: struu̯kǝlǝn (Achel), strykǝlǝn (Overpelt), strȳi̯kǝlǝn (Neerpelt), strȳkǝlǝn (Hamont), štruxǝlǝ (Gemmenich), štrūkǝlǝ (Sittard), strunkelen: strøŋʔǝlǝn (Lommel), stubbelen: štibǝlǝ (Maasniel), štøbǝlǝ (Asenray / Maalbroek), stuiken: štukǝ (Heerlerheide), taffelen: tafǝlǝ (Heel), tafǝlǝn (Urmond), ti̯afǝlǝ (Brustem), taperaar: (paard dat stommelend vooruitkomt- afleiding van tapen, in Rh. Wtb.: moeizaam gaan)  tapǝrɛ̄r (Hulsberg), toffelen: tufǝlǝ (Schimmert), tōǝfǝlǝ (Puth  [(tastend zijn weg zoeken)]  ), treuzelen: trø̄zǝlǝ (Kanne), voelen: vø̄lǝ (Gronsveld  [(onzeker zijn)]  , ... ) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9