26305 |
taats van de kleine spil |
pin:
pin (L210p Venray),
pin van het onderijzer:
pin van het onderijzer (P046p Linkhout),
pineind:
pineind (L213p Well),
pinijzer:
pinijzer (K357p Paal),
pinnetje:
penǝkǝ (L163p Ottersum),
pivot:
pivo (L327p Beegden),
pivot (fr.) (L369p Kinrooi, ...
L319p Molenbeersel),
pøvō (L326p Grathem),
punt:
punt (L250p Arcen, ...
L192p Bergen,
L268p Velden),
spil:
spil (L300p Beesel, ...
L292p Heythuysen,
L267p Maasbree,
Q036p Nuth,
L318p Stramproy),
taats:
taats (L216p Oirlo, ...
L210p Venray),
tāts (L165p Heijen, ...
L211p Leunen,
L265p Meijel,
L289p Weert),
taatseind:
tāts`enj (L330p Herten),
tap:
tap (L164p Gennep)
|
Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24]
II-3
|