30901 |
tack |
oppinsemencetje:
uppensǝmãnskǝ (K353p Tessenderlo),
semence:
sǝmãnsǝ (K353p Tessenderlo),
sǝmãs (Q253p Montzen),
sǝmǭnzǝ (Q071p Diepenbeek),
sǝmǭsǝ (Q086p Eigenbilzen),
sǝmɛnsǝ (Q071p Diepenbeek),
semencetje:
sǝmānskǝ (K353p Tessenderlo),
sǝmǭskǝ (Q083p Bilzen),
steeknageltje:
stę̄knę̄gǝlkǝ (Q083p Bilzen),
tack:
tɛk (K278p Lommel, ...
L163a Milsbeek),
(mv)
taksǝ (Q018p Geulle),
tę̄ks (L267p Maasbree),
tɛks (Q121c Bleijerheide, ...
Q021p Geleen,
L267p Maasbree,
L265p Meijel,
L163a Milsbeek,
L115p Mook,
L293p Roggel,
Q032p Schinnen,
L266p Sevenum,
Q117a Waubach),
tɛksǝ (L267p Maasbree),
tacksje:
tɛtskǝ (Q003p Genk)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|