26510 |
tandwieltje |
bobijn:
bǫbęjn (P177a Ordingen),
bobine:
bǫben (Q160a Haren),
radje:
rø̄tšǝ (Q077p Hoeselt),
rø̜̄.tšǝ (Q240p Lauw),
rēǝtšǝ (Q071p Diepenbeek, ...
P057p Kuringen,
P058p Stevoort),
rǫtšǝ (P188p Hoepertingen),
rǭǝtšǝ (P056p Stokrooie),
rɛǝtšǝ (Q083p Bilzen),
ratel:
rǭtǝl (K357p Paal),
rol:
rǫl (P119p Sint-Lambrechts-Herk, ...
P176p Sint-Truiden),
rolletje:
rǫlǝkǝ (P050p Herk-de-Stad, ...
P051p Lummen,
P058p Stevoort),
spanner:
spanǝr (Q188p Kanne),
wieltje:
wi.lǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Tandwiel waarmee de stand van het schoen kan worden versteld. Op deze wijze kan de graantoevoer naar de stenen worden geregeld. Het tandwiel is in een aantal molens de vervanger van de greinstok. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [Vds 154; Coe 139; Grof 164; N D, 33 add.]
II-3
|