30177 |
vakwerkbouw |
huis op gebonten:
høš˱ op gǝbōndǝ (L265p Meijel),
lemen huizer:
lęjmǝ hyzǝr (L364p Meeuwen),
pleisterwerk:
plestǝrwęrǝk (Q207p Epen),
plīstǝrwęrǝk (Q193p Gronsveld, ...
Q194p Rijckholt),
richelwerk:
rexǝlwęrǝk (Q121p Kerkrade),
rijgwerk:
rɛjxwɛrǝk (P055p Kermt),
rijwerk:
ri.węrǝk (Q113p Heerlen),
rijwęrǝk (Q111p Klimmen, ...
Q197p Noorbeek,
Q197a Terlinden),
rējwęrǝk (Q202p Eys, ...
Q113p Heerlen),
rīwęrǝk (L430p Einighausen, ...
L382p Montfort,
Q033p Oirsbeek),
spiegelwerk:
špēgǝlwęrǝk (Q097p Ulestraten),
tuinwerk:
tȳnwęrǝk (L321p Neeritter
[(tot ongeveer 1890: tegenwoordig verdwenen)]
),
tȳnwɛrǝk (L326p Grathem),
vakbouw:
vak˱bu.w (Q192p Margraten),
vakbouwwerk:
vakbouwwerk (Q113p Heerlen),
vakwerk:
vakwē̜rǝk (K361a Boekt Heikant),
vakwęrǝk (Q207p Epen, ...
Q021p Geleen,
Q193p Gronsveld,
Q100p Houthem,
Q111p Klimmen,
Q198a Mesch,
Q194p Rijckholt,
L270p Tegelen,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg,
L289p Weert),
vakwɛrǝk (L321p Neeritter),
vakwerkbouw:
vakwęrǝk˱bow (Q117a Waubach),
vakwerkhuizer:
vakwęrǝkhȳzǝr (L271p Venlo),
vitswerk:
vetswɛrǝk (K358p Beringen, ...
Q071p Diepenbeek),
vlechtwerk:
vlɛxtwɛrǝk (L360p Bree),
vlɛxwęrǝk (Q039p Hoensbroek, ...
L382p Montfort)
|
Bouwwijze die zich kenmerkt door het feit dat het muurwerk ervan is samengesteld uit een geraamte van staande, liggende en soms ook diagonaal lopende houten balken. Zie ook afb. 46. Bij de vakwerkbouw ging men als volgt te werk. Rechtop in de grond plaatste men ruw behakte, houten balken langs de hele omtrek van het te bouwen huis. Daar tussenin spande men regels, horizontaal lopende balken. Tussen deze regels werd een vlechtwerk van latten en twijgen bevestigd. Hierover smeerde men vervolgens een laag leem waardoor koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens- of mensenhaar was gemengd. Nadat deze eerste leemlaag was gedroogd, werd meestal nog een tweede laag aangebracht, die glad werd afgewerkt. Wanneer ook deze laag droog was, werd het geheel met kalk gewit. In plaats van een vlechtwerk werd ook wel metselwerk tussen de balken aangebracht. De balken werden in een aantal plaatsen zwart geverfd. In Q 208 noemde men dit: 'zwarten' ('šw'tsǝ'). Het onderste gedeelte van de muren, in Q 121 'sokkel' ('zǫkǝl') genoemd, werd met teer zwart gemaakt. Sommige invullers (bijvoorbeeld uit Q 20 en Q 113) vermelden ook het gebruik van een natuur- of bakstenen fundament waarop het raamwerk werd geplaatst. In Q 20 werd zo'n gemetselde fundering met de term 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') en in Q 196 en Q 196a met 'gescheut' ('gǝšø̄j') aangeduid. Volgens Lochtman (pag. 28) was het nadeel van dit soort behuizingen dat er zich vaak wandluizen in de leem nestelden. In Q 121 werden dergelijke huizen dan ook geringschattend 'wantsenboeden' ('wantsǝbūdǝ') genoemd. [N 31, 45a; N 4A, 52f; monogr.; Vld]
II-9
|