29743 |
veldoven |
bakhuis:
bakǝs (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
brikkenoven:
brekǝ-ǭvǝ (Q111p Klimmen),
brikoven:
brek˱ō.ǝvǝnt (Q121b Spekholzerheide),
brek˱ǭ.vǝnt (Q211p Bocholtz),
bultoven:
bø̄̄lt˱ǭvǝ (L163a Milsbeek),
oven:
ǭvǝnt (Q121p Kerkrade),
steenoven:
stijǝnhawvǝ (P047p Loksbergen),
štęjnǭvǝ (Q111p Klimmen),
veldbrand:
vę ̞lt˱branjt (L322a Nunhem, ...
L374p Thorn),
vę ̞lt˱brant (L381p Echt),
vę ̞lt˱brānt (Q095p Maastricht),
vɛlt˱brant (Q083p Bilzen
[(kleine veldoven)]
),
vɛ̄ǝltbraǝŋk (L290p Panningen),
veldbrandoven:
vęlt˱brant˱ǭvǝ (Q111p Klimmen),
veldoven:
vē̜lt˱ǫvǝ (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
vę ̞lthǭvǝ (L322a Nunhem),
vę ̞ltj˱ǭ.vǝ (L322a Nunhem),
vę ̞ltj˱ǭ.ǝvǝ (Q020p Sittard),
vę ̞lt˱ǭvǝ (L269p Blerick, ...
L381p Echt,
L299p Reuver,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen),
vęlt˱ǭvǝ (Q111p Klimmen),
vɛlt˱uǝvǝ (Q083p Bilzen),
vɛlt˱ǭvǝnt (Q121p Kerkrade),
waaloven:
wālō.ǝvǝ (Q020p Sittard)
|
Veldoven zonder muren, waarin veldbrandstenen werden vervaardigd. De veldoven zonder muren werd doorgaans gebruikt als het een tijdelijke produktie betrof, dikwijls vlakbij een te bouwen object. In het primitiefste stadium stapelden de steenarbeiders de ruwe stenen laag na laag op tot een grote hoop, waarbij tussen de lagen kolengruis werd gestrooid. Het geheel werd afgesmeerd met natgemaakte klei. Men stak reeds de brand in de oven, als deze tot een geringe hoogte was opgetrokken, waardoor de onderste lagen, de voet, al een zekere hardheid verkregen en de druk van boven beter konden verwerken. Elders spaarden de ovenbouwers onder in de stapel op regelmatige afstanden stookgangen uit. Het gewelf van deze kanalen construeerden ze door van de desbetreffende lagen de stenen boven de stookgang steeds half te laten oversteken. Het zetten van dit verband was zeer belangrijk, omdat ineenstorten de hele veldoven vernielde. In de stookkanalen werd door de stokers geregeld hout en turf geworpen (Geuskens, pag. 118). ø̄̄Een stapel met 200.000 steenen in 28 lagen vergt 8 tot 10 dagen voor het opbouwen en 12 tot 15 dagen voor het bakken en verbruikt per 100 steenen 2,5 centenaar grove en ongemengde kolenø̄̄ (Coopman, pag. 54). In Q 121 werden voor de veldoven stenen gebruikt die oppervlakkig gedroogd waren. Men zei dan dat de stenen winddroog (weŋk˱dry\x) waren. Zij werden door de inzetteren (ezɛts\r\) op de smalle zijde gestapeld. Tussen de steenlagen kwam een laag fijne kool (fiŋ\ koal); bovendien werden er luchtkanalen in aangebracht. De hele steenmassa die ongeveer tien meter in het vierkant en drie meter hoog was, werd aan de zijkanten met een dikke laag leem bestreken. Vervolgens werd de oven aangestoken. Men liet de temperatuur in de oven oplopen tot ¬± 1200 Celcius waardoor het water dat nog in de stenen aanwezig was, naar buiten werd gedreven. Men noemde dit droog stoken (dry\x ētǭx\). Daarna werd de oven ook van boven gesloten en voerde men de temperatuur op tot ¬± 10800 Celcius. Aan deze temperatuur werd het baksel ongeveer een maand blootgesteld (Lochtman, pag. 60).' [N 98, 110; monogr.; N 30, 53a add.]
II-8
|