18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
bijenkorf:
Muts met kant in vorm van honingraten.
beͅiəkorf (K358p Beringen),
bovenmuts:
baovemöts (L322a Nunhem),
brabantse muts:
informant: term is van elders
broabentjse mötse (L318b Tungelroy),
capeline (fr.):
kápəlin (L352p Hechtel),
froezelmuts:
frizəlmøts (Q002p Hasselt),
froehzelmuts (L265p Meijel),
froezelmuts (L246p Horst),
froezelmutsj (Q117a Waubach),
fruzəlməts (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
frullenmuts:
frøləmuts (P218p Borlo),
frøləmøts (K317p Leopoldsburg),
frulletjesmuts:
fryləkəsmuts (Q156p Borgloon),
frøͅləkəsmøͅts (P051p Lummen),
frulmuts:
frolmøͅts (K358p Beringen),
frølmuts (P218p Borlo, ...
P176p Sint-Truiden),
frutseltjesmuts:
frutselkesmuts (L353p Eksel),
gekroezelde muts:
gəkruzəldə moͅəts (P055p Kermt),
goede, de -:
Wit; Gedragen door de boer en boerin; Bij het ter kerke gaan; Toör witte kant met witte en lichtrose bloemetjes.
de gōōije (L266p Sevenum),
kanten muts:
ka:ntə mu:ts (Q079a Wintershoven),
kante möts (L360p Bree),
kantə meͅts (Q093p Rosmeer),
kantə moͅts (Q071p Diepenbeek),
kantə møts (K278p Lommel),
kantəmets (Q003p Genk),
kaontəmøͅts (L420p Rotem),
kāntə møtš (Q209p Teuven),
ka͂nte muts (Q098p Schimmert),
benaming voor iedere versierde muts, `s zondags gedragen
kantə møͅts (Q076p Romershoven),
de algemene benaming `muts` geldt voor alle soorten mutsen in ons dialect. Van verschillende materialen: de stof werd voor het woord `muts` gezet.
ka.ntə muts (P222p Opheers),
informant: kant=goed waar de geplooide krans van werd gemaakt
kantje möts (L377p Maasbracht),
kanten mutsje:
kàntə mutskə (L352p Hechtel),
kantje:
kantje (L331p Swalmen),
kapmuts:
kapmuts (K314p Kwaadmechelen),
kaproen:
kapruin (K314p Kwaadmechelen),
kermismuts:
voor grotere gelegenheden gedragen; kermis was gemeen woord voor feest
keͅrəməsməts (Q080p Vliermaal),
knipmuts:
knipmuts (L216p Oirlo),
kornet (<fr.):
kərneͅt (P178p Brustem, ...
P048p Halen,
P050p Herk-de-Stad),
kroezel:
kruzəl (P048p Halen),
kroezelmuts:
kroezelmoats (P107a Rummen (WBD)),
kroezelmoets (Q180p Mal),
kroezelmuts (Q098p Schimmert),
kroezelmöts (L326p Grathem),
kroezelmötsj (Q022p Munstergeleen),
kru.zəlmøͅts (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
krusəlmeͅts (Q086p Eigenbilzen),
kruzəlmuts (Q178p Val-Meer),
krullenmuts:
krollemutsj (Q039p Hoensbroek),
krulmuts:
krolmuts (L312p Neerpelt),
krolmutsj (Q117a Waubach),
krōͅəlmøts (K278p Lommel),
kroͅlmuts(kə) (L317p Bocholt),
kroͅlmøts (Q002p Hasselt),
kroͅlməts (L360p Bree),
krulmöts (L378p Stevensweert),
krölmöts (Q007p Eisden),
moedertjesmuts:
Oude-moederkesmuts: dit was de algemene benaming voor mutsen, gedragen door oudere vrouwen. Voor alle vrouwenmutsen vaan de bijgevoegde afbeeldingen zou men dus de benaming "oude-moederkesmuts"kunnen gebruiken.
ā mudərkəsmøͅts (K318p Beverlo),
muts:
muts (L265p Meijel, ...
L216p Oirlo,
L266p Sevenum),
mutz (P222p Opheers),
mótsj (L432p Susteren),
mutsje:
meͅtskə (L416p Opglabbeek),
ondermuts:
óngermŭts (L290a Egchel),
patsje:
pètske [petškə} (Q096c Neerharen),
pijpjesmuts:
De informant geeft aan dit nooit bij hen gedragen werd, [pijpjesmuts?].
/ (K358p Beringen),
pof:
[sic]
enne pof (L246p Horst),
poffer:
poeffer (L269p Blerick),
pufər (Q077p Hoeselt),
póffer (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
pôôfer (L321p Neeritter),
poffermuts:
poeffermöts (L330p Herten (bij Roermond)),
poffermúts (L321a Ittervoort),
poͅfəRmuits (Q162p Tongeren),
pôffermuts (L216p Oirlo),
pofmuts:
? <soms> [pufmuts} (Q170p Grote-Spouwen),
poͅfmuts (P054p Spalbeek),
pufmyts (P044p Zelem),
poldermuts:
poldermöts (L289p Weert),
slaapmuts:
slopmŭts (P050p Herk-de-Stad),
slopmøts (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
slopməts (Q012p Rekem),
toer:
toer (L269a Hout-Blerick, ...
L210p Venray),
veghelse muts?:
? Verwijzing naar Noord-Brabantse plaatsnaam Veghel (L 180), ong. 40 km.
veͅxəlsə møts (L282p Achel),
witte muts:
witte muts (K318p Beverlo)
|
1) kroon of krans van kunstbloemetjes, kralen, geplooide tule enz. die op de witte kanten muts wordt bevestigd || 2) grote witte muts waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen || muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] || muts, witte ~; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || Welke mutsen maakte u? [N 61 (1973)]
III-1-3
|