18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
alledaagse muts:
alədāgsə məts (L360p Bree),
boerenmuts:
boeremöts (L299p Reuver),
doek:
[sic], verkl. doekske.
dŭk (P050p Herk-de-Stad),
floddermuts:
floͅdərmøts (K317p Leopoldsburg),
kap:
kap (Q117a Waubach),
kapmuts:
kapmeͅts (Q086p Eigenbilzen),
kapotje (<fr.):
kepûtsche (Q098p Schimmert),
knipmuts:
knipmuts (L216p Oirlo),
kornet (<fr.):
koͅrneͅt (Q156p Borgloon),
kornetje (<fr.):
kernetje (L265p Meijel),
kernètje (L265p Meijel),
kruinmuts:
kruənmøts (Q002p Hasselt),
kwade muts:
kōəmots (P055p Kermt),
muts:
moats (P107a Rummen (WBD)),
moets (Q180p Mal),
muts (L352p Hechtel),
mutsj (Q039p Hoensbroek, ...
Q028p Jabeek),
mutz (P222p Opheers),
möts (L290p Panningen),
møts (K278p Lommel),
møͅts(kə) (L317p Bocholt),
məts (Q071p Diepenbeek),
ook benaming voor de door-de-weekse zwarte muts
møͅts (Q076p Romershoven),
ondermuts:
ondermuts (L265p Meijel),
poffer:
poeffer (L269p Blerick),
trekmuts:
treͅkmøͅts (K318p Beverlo),
vleugermuts:
vgl. WLD III, afl. 4.1, lm. vleugel: vleuger trefw. naast vleugel.
vløgərmuts (P222p Opheers),
weekse muts:
weakse möts (L326p Grathem),
werkdaagse muts:
werdoͅgsə myts (Q080p Vliermaal),
werkmuts:
werkmuts (K314p Kwaadmechelen),
witte muts:
witte möts (L322a Nunhem),
wollen muts:
woͅlə møts (K278p Lommel),
woͅlə məts (Q007p Eisden)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)] || witte kanten muts zonder kroon, als door-de-weekse hoofdtooi; door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen.
III-1-3
|