18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
`s zondagsmuts:
sôndesmuts (Q098p Schimmert),
boerenhof:
boerehoef (L271p Venlo),
boerenmuts:
boeremöts (L299p Reuver),
booremöts (L290p Panningen),
boertoer:
boertoer (L216p Oirlo),
brabantse muts:
brabansə møts (K278p Lommel),
bredase muts:
bredase møts (L282p Achel),
froezelmuts:
frūzəlmuts (Q158p Riksingen),
frulmuts:
frolmøͅts (K358p Beringen),
frulmuts (P222p Opheers),
frulmuts(ke) (L312p Neerpelt),
frulmöts (L326p Grathem),
frəlmŭts (P050p Herk-de-Stad),
grote muts:
grote moets (Q180p Mal),
grūtəmuts (P218p Borlo),
jruwətə møtš (Q209p Teuven),
hollandse hul:
hoͅlansə hui (K318p Beverlo),
hollandse muts:
hoͅlansə møts (K278p Lommel),
huifkar:
betekenis: zoals in 32a
hoefker (L290p Panningen),
huivenkar:
høͅvəkar (K314p Kwaadmechelen),
huivenmuts:
haovemöts (L322a Nunhem),
kap:
kap (L289p Weert),
knipmuts:
knipmöts (P176p Sint-Truiden),
knipmuts met een toer:
knipmuts met ennen toor (L246p Horst),
kornet (<fr.):
kərneͅt (P048p Halen),
krullenmuts:
kroͅləmuts (Q156p Borgloon, ...
P176p Sint-Truiden),
krulmuts:
krolmoats (P107a Rummen (WBD)),
krolmutsj (Q028p Jabeek, ...
Q020p Sittard),
kroͅlmoͅəts (P055p Kermt),
kroͅlmyts (Q178p Val-Meer),
kroͅlmøͅts (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
kroͅlmøͅts(kə) (L317p Bocholt),
krulmutsj (Q039p Hoensbroek),
kròlmutsj (Q117a Waubach),
muts:
mutz (P222p Opheers),
nepenmutsje:
nēpəmøtskə (K317p Leopoldsburg),
cfr. supra 32a.
nēpəmøtskə (K317p Leopoldsburg),
poffer:
poeffer (L269p Blerick),
poffer (L265p Meijel),
pòffer (L318b Tungelroy),
poffermuts:
poffermöts (L289p Weert),
pofmuts:
poefmutsch (Q036p Nuth/Aalbeek, ...
Q101p Valkenburg),
pufmeͅts (Q086p Eigenbilzen),
pothof:
poͅthauf (Q080p Vliermaal),
toer:
toe`r (L295p Baarlo),
toehr (L265p Meijel),
toer (L265p Meijel, ...
L271p Venlo),
toor (L290a Egchel, ...
L266p Sevenum),
(speciaal voor feestdagen)
toêr (L269b Boekend),
Toer en knipmuts hoorden bij elkaar. De muts was een zwart kapje dat bij het werken gedragen werd. Ze werd onder het achterhoofd met een snoertje vastgeknoopt. Zie ook afb. p. 291 (Vrouw mit toer, golde kettin mit krüs en slot).
toer (L217p Meerlo, ...
L214p Wanssum),
Zie afb. 48 (p.72).
toe:r (L265p Meijel),
trekmuts:
trekmøts (K353p Tessenderlo),
witte muts:
witte möts (L290p Panningen),
witte muts met lint:
witte muts met lint (L216p Oirlo)
|
2) grote witte muts waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linnen wordt gedragen || 3. hoofdtooi van een vrouw || [vrouwenmuts met linten], poffer || hoofddracht van vrouwen, ongeveer Brabantse muts || huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || neepjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|