e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte muts met sierkrans en afhangende linten `s zondagsmuts: sôndesmuts (Schimmert), boerenhof: boerehoef (Venlo), boerenmuts: boeremöts (Reuver), booremöts (Panningen), boertoer: boertoer (Oirlo), brabantse muts: brabansə møts (Lommel), bredase muts: bredase møts (Achel), froezelmuts: frūzəlmuts (Riksingen), frulmuts: frolmøͅts (Beringen), frulmuts (Opheers), frulmuts(ke) (Neerpelt), frulmöts (Grathem), frəlmŭts (Herk-de-Stad), grote muts: grote moets (Mal), grūtəmuts (Borlo), jruwətə møtš (Teuven), hollandse hul: hoͅlansə hui (Beverlo), hollandse muts: hoͅlansə møts (Lommel), huifkar: betekenis: zoals in 32a  hoefker (Panningen), huivenkar: høͅvəkar (Kwaadmechelen), huivenmuts: haovemöts (Nunhem), kap: kap (Weert), knipmuts: knipmöts (Sint-Truiden), knipmuts met een toer: knipmuts met ennen toor (Horst), kornet (<fr.): kərneͅt (Halen), krullenmuts: kroͅləmuts (Borgloon, ... ), krulmuts: krolmoats (Rummen (WBD)), krolmutsj (Jabeek, ... ), kroͅlmoͅəts (Kermt), kroͅlmyts (Val-Meer), kroͅlmøͅts (Zichen-Zussen-Bolder), kroͅlmøͅts(kə) (Bocholt), krulmutsj (Hoensbroek), kròlmutsj (Waubach), muts: mutz (Opheers), nepenmutsje: nēpəmøtskə (Leopoldsburg), cfr. supra 32a.  nēpəmøtskə (Leopoldsburg), poffer: poeffer (Blerick), poffer (Meijel), pòffer (Tungelroy), poffermuts: poffermöts (Weert), pofmuts: poefmutsch (Nuth/Aalbeek, ... ), pufmeͅts (Eigenbilzen), pothof: poͅthauf (Vliermaal), toer: toe`r (Baarlo), toehr (Meijel), toer (Meijel, ... ), toor (Egchel, ... ), (speciaal voor feestdagen)  toêr (Boekend), Toer en knipmuts hoorden bij elkaar. De muts was een zwart kapje dat bij het werken gedragen werd. Ze werd onder het achterhoofd met een snoertje vastgeknoopt. Zie ook afb. p. 291 (Vrouw mit toer, golde kettin mit krüs en slot).  toer (Meerlo, ... ), Zie afb. 48 (p.72).  toe:r (Meijel), trekmuts: trekmøts (Tessenderlo), witte muts: witte möts (Panningen), witte muts met lint: witte muts met lint (Oirlo) 2) grote witte muts waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linnen wordt gedragen || 3. hoofdtooi van een vrouw || [vrouwenmuts met linten], poffer || hoofddracht van vrouwen, ongeveer Brabantse muts || huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || neepjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3