e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeveren kwijlen: kweile (Venlo), neuswateren: naaswatere (Montfort), oudememmen: ? Eerder in WNT, bet. 2) : onzin vertellen, kletsen, leuteren.  auwmemme (Houthem), slabberen: i.e. morsen.  sjlabbere (Sittard), sloeveren: sjloevere (Brunssum), sjlōēvere (Klimmen), sneuren: ? Eerder in WNT, bet. 2) : onzin vertellen, kletsen, leuteren.  sneure (Berg-aan-de-Maas), zaniken: ? Eerder in WNT, bet. 2) : onzin vertellen, kletsen, leuteren.  zanikke (Herten (bij Roermond)), zauwelen: WNT, bet. 4) : beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.  zawwele (Ulestraten), zemelen: i.e. langdradig zijn.  zemele (Roermond), zeuren: ? Eerder in WNT, bet. 2) WNT: onzin vertellen, kletsen, leuteren.  zeure (Ulestraten), zeveren: sēvərt (Martenslinde), sijvere (Valkenburg), sévère (Wolder/Oud-Vroenhoven), sɛjvərt (Rekem), ze:jvərt (Hoepertingen), zeevere (Brunssum, ... ), zeevert (Heers, ... ), zeevərə (Heerlerheide), zei.vere (Boukoul), zeivere (Afferden, ... ), zeiveren (Hoensbroek, ... ), zeivert (Amby, ... ), zeivertj (Geistingen), zeuvert (Hoeselt, ... ), zevere (Bleijerheide, ... ), zevert (Eksel), zeïvere (Nuth/Aalbeek), zēvere (Montzen, ... ), zēvert (Bilzen), zēͅvərt (Opglabbeek), zĕŭvert (Wijchmaal), zeͅjvərt (Maastricht), zeͅjvərə (Opgrimbie), ziebərt (Kuringen), zievere (Meijel), zievert (Beringen, ... ), zievərt (Kuringen), ziēvərt (Kaulille), zijvere (Nederweert), zijvert (Rotem), zijvërt (Lanklaar), zivvere (Eksel), ziévere (Kerkrade), ziəvərt (Hamont), zīvert (Peer), zīvərt (Gelinden, ... ), zīvərə (Halen), zīəvərt (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), zuivert (Kanne), zuvere (Mechelen), zäīvərt (Molenbeersel), zèivere (Mesch), zèjvere (Ottersum, ... ), zèvere (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), zèvert (As), zèèvere (Gronsveld, ... ), zé-vert (Wellen), zéèvere (Voerendaal), zéévere (Hoensbroek), zövert (Val-Meer), zøəveͅrt (Koninksem), zɛjvərt (Mechelen-aan-de-Maas), Vgl. zeiverier.  zeivere (Neer), WNT, bet. 1) Speeksel, kwijl uit de mond laten lopen.  ziəvərt (Tessenderlo) Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)] || zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)] III-1-1