19600 |
bord |
telder:
teͅi̯ər (Q011p Boorsem),
telloor:
tlø̄r (Q011p Boorsem),
təlø̄r (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
beurg blieven veur eine (Q011p Boorsem),
bərg blīvə vər ɛ̄mə (Q011p Boorsem)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrs (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich heub ein kauw op mien bors (Q011p Boorsem)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
boͅrsroͅk (Q011p Boorsem)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
boͅrsroͅk (Q011p Boorsem)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
borstrok:
boͅrsroͅk (Q011p Boorsem)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
bōzəm (Q011p Boorsem)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
borstgetuig (Q011p Boorsem)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
pochetzakje (<fr.):
pəšɛtzɛkskəs (Q011p Boorsem)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|