id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20894 | vijg | vijg: WBD/WLD veyg (Caberg) | De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3 |
24961 | vijver | vijver: was: weyer. vijver (Caberg) | klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] III-4-4 |
24386 | vin | vin: WBD/WLD de vin (Caberg) | Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2 |
24914 | vlaktex | vlakte: vlakte (Caberg) | vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4 |
17751 | vlechten | vlechten: vlechte (Caberg) | lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1 |
20944 | vlees | vlees: vleis (Caberg) | vlees [DC 03 (1934)] III-2-3 |
24348 | vleesmade, larve van de bromvlieg | made: eigen spellingsysteem maoj (Caberg) | made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2 |
21442 | vleien | complimenten (<fr.) maken: compleminte make (Caberg), in de kont kruipen: (= plat gezegd). in de koont kroepe (Caberg), schmeicheln (du.): smeichele (Caberg), siroop smeren: sjroep smeere (Caberg) | iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19127 | vleier | fijnmuil: ⁄n fijn-moul (Caberg), kontenkruiper: ne koontekroeper (Caberg) | een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1 |
24444 | vliegend ongedierte | muggen: eigen spellingsysteem mugke (Caberg), muke (Caberg), vliegen: eigen spellingsysteem vlege (Caberg) | vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2 |