32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (Q032p Schinnen),
blader:
blār (Q032p Schinnen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
30583 |
bladgoud |
bladgoud:
blāt˲gǫwt (Q032p Schinnen),
compositiegoud:
kǫmpozitsigǫwt (Q032p Schinnen)
|
Tot zeer dunne bladen geperst goud. [N 67, 11a; N 67, 11b; monogr.]
II-9
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
doedistel:
Ook: zoermelk, piesbloem
doedistel (Q032p Schinnen)
|
paardebloem, bladrozet van [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21835 |
bladzijde |
blad:
blaad (Q032p Schinnen),
bladzijde:
bladzij (Q032p Schinnen)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
30586 |
bladzilver |
bladzilver:
blāt˲zelvǝr (Q032p Schinnen)
|
Tot zeer dunne bladen geperst zilver. [N 67, 11d]
II-9
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
blaffe (Q032p Schinnen),
bletsen:
bletsje (Q032p Schinnen)
|
blaffen [SGV (1914)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
23820 |
blasiuszegen |
blasiuszegen:
blasijuszège (Q032p Schinnen),
blasiusziëge (Q032p Schinnen),
de blasius zieège (Q032p Schinnen)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blaw aug (Q032p Schinnen)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
aalber:
-
aolberre (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
aarbel:
oarbel (Q032p Schinnen),
orbel:
örbel (Q032p Schinnen)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reigel (Q032p Schinnen)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|