17862 |
dringen |
dringelen:
droeŋələ (P196p Veulen)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
20554 |
drop |
klissie:
klisīi̯ (P196p Veulen)
|
drop (kalissie) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
25133 |
druppel |
drup:
drəp (P196p Veulen)
|
druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
do.f (P196p Veulen)
|
Een duif. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
do.m (P196p Veulen),
dowm (P196p Veulen)
|
een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
dy.vəl (P196p Veulen)
|
Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dōvǝkǫt (P196p Veulen)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
22014 |
duivenmand |
kiever:
kīvər (P196p Veulen)
|
Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
21418 |
duur |
duur:
dijər (P196p Veulen)
|
duur [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwøŋə (P196p Veulen)
|
dwingen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|