e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=America

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenston varkenston: vɛ̄rkǝstǫn (America) Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12
varkenstrog varkensbak: vɛrkǝs˱bak (America), voerbak: vōrbak (America) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
vaste uitwerpselen kak: kak (America), keutel (enk): kø̄tǝl (America), schaapskrenten: sxapskrēntǝ (America), schapenkrenten: sxǭpǝkrentǝn (America), schapenmest: sxǭpǝmes (America), stront: strōnt (America, ... ) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vastenavond vastelavond: vsəloͅ.vənt (America) vastenavond [RND] III-3-2
vechten vechten: fɛ:xtə (America) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
vee beesten: biǝstǝ (America) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veenkuil kuil: kul (America), turfkuil: tø̜̄rfkul (America) De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19] II-4
veldkruis veldkruis: veldkruus (America) Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)] III-3-3
veldleeuwerik, leeuwerik leeuwerik: līē:wərik (America) Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
veldstrengen [eghaam]: [eghaam] (America), klingen: kleŋǝ (America), repen: rīǝpǝ (America) De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.] I-2