34368 |
varkenston |
varkenston:
vɛ̄rkǝstǫn (L244c America)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L244c America),
voerbak:
vōrbak (L244c America)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
kak:
kak (L244c America),
keutel (enk):
kø̄tǝl (L244c America),
schaapskrenten:
sxapskrēntǝ (L244c America),
schapenkrenten:
sxǭpǝkrentǝn (L244c America),
schapenmest:
sxǭpǝmes (L244c America),
stront:
strōnt (L244c America, ...
L244c America)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vsəloͅ.vənt (L244c America)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L244c America)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L244c America)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
26722 |
veenkuil |
kuil:
kul (L244c America),
turfkuil:
tø̜̄rfkul (L244c America)
|
De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkruus (L244c America)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
līē:wərik (L244c America)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
32842 |
veldstrengen |
[eghaam]:
[eghaam] (L244c America),
klingen:
kleŋǝ (L244c America),
repen:
rīǝpǝ (L244c America)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|