34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuusje:
kuskǝ (L244c America)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
snęp (L244c America)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
windvleugels:
wēndvlø̄gǝls (L244c America)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vlēgǝnɛt (L244c America)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
26758 |
vlik |
bulten:
bulten (mv.) (L244c America),
vlinken:
vlęŋkǝ (L244c America)
|
Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37]
II-4
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vlendər (L244c America),
vlinder (L244c America)
|
vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
34016 |
vlugger |
vooruit:
vørūt (L244c America)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) was aan het uier:
wās an t ēr (L244c America)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
33229 |
voederbieten |
mangelwortelen:
maŋǝlwǫrtǝlǝ (L244c America)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
34280 |
voer |
veevoeder:
fīvōr (L244c America)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|