19701 |
afwas |
afwas:
āfwas (L269p Blerick),
opwas:
oͅpwas (L269p Blerick),
vaat:
vāt (L269p Blerick)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
borstel (L269p Blerick)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
de vaat wassen:
də vāt wasə (L269p Blerick),
opwassen:
oͅpwasə (L269p Blerick),
schotelen wassen:
sxoͅtələ wasə (L269p Blerick)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwaasbak (L269p Blerick),
aafwasbak (L269p Blerick),
spoelbak:
speulbak (L269p Blerick),
wasbak:
waesjbak (L269p Blerick)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
āfwaswātər (L269p Blerick),
schotelwater:
schôttelwater (L269p Blerick),
sxotəlwātər (L269p Blerick),
sxoͅtəlwātər (L269p Blerick)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
betoppen:
Van Dale: betoppen, (gew.) bedotten, bedriegen.
betoepe (L269p Blerick)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24648 |
akelei |
klokjes:
idiosyncr. we noemdem meerdere soorten zo
klökskes (L269p Blerick)
|
Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
land:
lant (L269p Blerick),
veld:
fɛlt (L269p Blerick),
vɛlt (L269p Blerick)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)
botterbloom (L269p Blerick)
|
boterbloem [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
idiosyncr.
distel (L269p Blerick)
|
Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)]
III-4-3
|