e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L164p plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akkerwinde draai: drääj (Gennep), drɛ̄i̯ (Gennep), #NAME?  drej (Gennep), pispotje: pispötje (Gennep) akkerwinde || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.] || haag- en akkerwinde [SGV (1914)] || veldwinde I-5, III-4-3
allerheiligen allerheiligen: allerhèllige (Gennep), allerhélige (Gennep) Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3
allerzielen allerzielen: allerziele (Gennep), allerzīēle (Gennep) Allerzielen. [N 06 (1960)] III-3-3
alles kwijt keps: kĕps (Gennep), tut: tøͅt (Gennep), [sic]  töt (Gennep) Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)] III-3-2
altaar altaar (<lat.): altaar (Gennep) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
alver alver: WLD  àlver (Gennep) Hoe noemt u de alver: een roofkarpertje, 10-18cm lang, de schubben hebben een fraaie zilver- of paarlemoerglans (alver, moertje, nesteling, aveltje, scheiter, bovenzwemmer, win, winde, wind) [N 83 (1981)] III-4-2
andere soorten regen amesregen: avondregen  aomesrèègen (Gennep) avondregen III-4-4
angel van bij of wesp angel: WLD  àngel (Gennep) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angst angst: ĕngst (Gennep), èèngst (Gennep), Hèt mar gèn éngst, da komt wél goe.d  é(.)ngst (Gennep), Ik hèb wa a.ngste uutgestaon ovver ów  a(.)ngst (Gennep), schijt: schiet (Gennep) angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) violet: flét (Gennep) boerenanjer III-2-1