id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17596 | wimper | vlim: vlumme (Boukoul) | wimpers [N 10 (1961)] III-1-1 |
25160 | winderig weer | trekachtig (weer): als er vorst op komst is. trèk’echtig wèèr (Boukoul), windachtig (weer): windjechtig (Boukoul) | winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25209 | windhoos | hooimannetje: hui’menke (Boukoul) | klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4 |
21778 | winkel drijven | geopend (bn.): geäöpend (Boukoul), open (bn.): aope (Boukoul) | winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1 |
24279 | winterkoninkje | amenmusje: in L 320a en in L 326 heet de winterkoning "bijenmuske"; is aome- hier "bij"? © ao.memöske (Boukoul), winterkoninkje: wi.njterkeu.ninkske (Boukoul) | winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1 |
32703 | wintervoor | drootvoor: drōt˲[voor] (Boukoul), ril: rel (Boukoul), wintervoor: we.ntjǝr[voor] (Boukoul) | Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.] I-1 |
33238 | winterwortelen | moren: mū.rǝ (Boukoul) | Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5 |
17612 | wipneus | wipneus: wipnaas (Boukoul) | neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1 |
25174 | wisselvallig weer | t weer staat te luimen]: ’t is loerechtig (Boukoul), ’t sjteit te loere (Boukoul) | niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] III-4-4 |
20575 | witte kaas, wrongel | fluitekaas: Syst. WBD flui.tekees (Boukoul) | Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3 |