e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boukoul

Overzicht

Gevonden: 1309
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijladders van de oude kar ledders: lɛdǝrs (Boukoul) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: sjnōēve (Boukoul), zien naas sjnōēve (Boukoul) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijwand karplanken: kɛrplɛŋk (Boukoul) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwortel zijtakken: zie⁄tek (Boukoul) (dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)] III-4-3
zoden afsteken afsteken: ā.fštē̜.kǝ (Boukoul), āfstē̜kǝ (Boukoul) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zonder voor spitten omsteken: omštę̄.kǝ (Boukoul) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zoom in de huif schuif: šȳf (Boukoul) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zuchten kuimen: kuu.me (Boukoul), zuchten: zu.chte (Boukoul) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuigen: zuuge (Boukoul), zuiken: zōē.ke (Boukoul) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zure oprisping zuur: de zoer branjt mich (Boukoul), t zōē.r (Boukoul) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2