e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
altaar altaar (<lat.): ee altoar (Nieuwenhagen), klemtoon op de tweede lettergreep  dr altāār (Nieuwenhagen) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
altaarbel schel: de sjèl (Nieuwenhagen, ... ) De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)] III-3-3
ambtenaar beambte: bǝamtǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Het algemene woord voor de ambtenaar op de mijn. Een woordtype als "pennelekker" is echter spottend bedoeld. Een schrijver zit op kantoor. [N 95, 140; monogr.] II-5
ampullen ampullen (<lat.): ampŭl (Nieuwenhagen), de ampulle (Nieuwenhagen) Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)] III-3-3
angel van bij of wesp angel: WBD/WLD  àngəl (Nieuwenhagen) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angelusklok kleine klok: de kling klok (Nieuwenhagen) De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] III-3-3
angelustorentje angelustoren: dr angelus-toeëre (Nieuwenhagen) Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
angst angst: àngs (Nieuwenhagen), schreck (du.): sjrék (Nieuwenhagen), stront: cf. Weijnen Et. Wb. p. 181 s.v. "sjtronks"= stront  sjtrŏnks (Nieuwenhagen) het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4
anthraciet anthraciet: antǝrsit (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Steenkool met minder dan tien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 468; N 95, 460; monogr.] II-5
antwoorden antwoord geven: antwaoët gaeëvə (Nieuwenhagen) ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)] III-3-1