e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L245p plaats=Meterik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlieger vlieger: vleger (Meterik) vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2
vlik vlinken: vleŋkǝ (Meterik) Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37] II-4
vlikken steken vlinken steken: vleŋkǝ stē̜kǝ (Meterik) Steken van vlikken en graszoden of heilappen losmaken. [N 27, 39g; N 27, 1; N 27, 1 add.; I, 38] II-4
vlinder vlinder: vlEndər (Meterik), vlendər (Meterik), vlinder (Meterik, ... ) vlinder [SGV (1914)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vlōēj (Meterik), vlōēwəj (Meterik) vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vloei: vlūəj (Meterik), vloeien: vlōēje (Meterik) vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2
vloeken vloeken: vloeken (Meterik) vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloer vloer: vlūr (Meterik) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9
vod plag: plagge (Meterik) vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman plaggenkerel: plaggekel (Meterik) voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1