e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boertje, kleine boer keuter: kø̜tǝr (Dieteren) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
bonte kraai bonte kraai: bontje krao (Dieteren), buntje kraoi (Dieteren), grijze kraai: gries kraoi (Dieteren) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
boog flitsboog: flitsbaog (Dieteren) Pijl en boog. III-3-2
boom (alg.) boom: boum (Dieteren), buim (mv.): buim (Dieteren) boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Dieteren) I-7
boomleeuwerik grasliewerk: graaslieuwer(i)k (Dieteren) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boon, algemeen bonen: boi̯nǝ (Dieteren), bǭnǝ (Dieteren), boon: boi̯n (Dieteren) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: kwoad (Dieteren) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: taijer (Dieteren) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: börg (Dieteren) borg [SGV (1914)] III-3-1