e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biljet van honderd frank briefje van honderd: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə van hōndərt (Neerharen) 100 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van tien gulden tientje: ps. omgespeld volgens Frings.  tinšə (Neerharen) 10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van twintig frank briefje van twintig: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə van twentəx (Neerharen) 20 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijfhonderd frank briefje van vijfhonderd: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə van vifhōndərt (Neerharen) 500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
biljet van vijftig frank briefje van vijftig: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə van viftəx (Neerharen) 50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)] III-3-1
billen batsen: batsǝ (Neerharen) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
binddraad hangdraad: heŋdrǭt (Neerharen) De ijzerdraad die men tegenwoordig gebruikt om de garde te bevestigen. Volgens de invuller uit L 320a moet de 'dekdraad' uit gegalvaniseerd ijzer of koperdraad vervaardigd zijn. In Q 98 gebruikte men panhaken om de garden vast te zetten. [N F, 7] II-9
binnenbeer binnenbeer: bęnǝbīr (Neerharen), bęnǝbīǝr (Neerharen) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendeur tussen woonhuis en stal middendeur: medǝdø̄ ̞r (Neerharen) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenplaats cour-tje: köir-ke (Neerharen) Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1