e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boordenknoopje koppelknoopje: koͅpəlknøypkə (Neerharen) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
bordenrek, schotelrek theerekje: tereͅkskə (Neerharen) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borduren borduren: borduren (Neerharen) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borrel drupje: dröpke (Neerharen) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelglaasje borrelglaasje: boͅrəlgleͅskə (Neerharen) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst borst: bǫrs (Neerharen) Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9
borsten memmen: memme (Neerharen), tetten: tette (Neerharen), tètten (Neerharen), tieten: tiete (Neerharen) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)] III-1-1
borstrok borstrok: borstrok [boͅrstroͅk} (Neerharen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld spang: spang [spang} (Neerharen) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort platstukje: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  platstukske (Neerharen) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3